Rechtspraak
AKO/werkneemster
Werkneemster is met ingang van 1 oktober 1997 in dienst getreden van AKO. Als gevolg van geconstateerde onregelmatigheden is een onderzoek uitgevoerd in de winkel waar werkneemster werkzaam is. AKO stelt dat uit dit onderzoek naar voren is gekomen dat werkneemster zich diverse malen schuldig heeft gemaakt aan diefstal c.q. verduistering van geld dat aan AKO toebehoort. Werkneemster heeft een schriftelijke verklaring ondertekend waarin is vermeld dat zij geld van een klant in haar zak heeft gestopt en goederen heeft genuttigd zonder deze af te rekenen. Werkneemster is vervolgens op staande voet ontslagen. Thans verzoekt AKO voorwaardelijke ontbinding.
De kantonrechter oordeelt als volgt. In een ontbindingsprocedure dient grote terughoudendheid te worden betracht bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een dringende reden. Feitenonderzoek is niet mogelijk en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep. Dat betekent dat het verzoek niet op de primaire grondslag, te weten een dringende reden, wordt toegewezen.
Ten aanzien van de subsidiaire grondslag (verstoorde arbeidsrelatie) wordt overwogen dat werkneemster eerste medewerker verkoop is en van haar in die functie mag worden verwacht dat zij de huisregels stipt naleeft. Werkneemster heeft aangegeven dat zij zich gelden uit de fooienpot, die overeenkomstig de huisregels toebehoren aan AKO, heeft toegeëigend. De videobeelden met betrekking tot het niet aanslaan van een verkochte telefoonkaart en het vervolgens in de broekzak steken van het ontvangen biljet van € 5, spreken evenmin in het voordeel van werkneemster. Het standpunt van AKO dat het vertrouwen in werkneemster – mede gelet op haar voorbeeldfunctie – weg is, acht de kantonrechter zeer begrijpelijk. Volgt ontbinding zonder toekenning van een vergoeding.