Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 6 maart 2012
ECLI:NL:GHSHE:2012:BV8408
X Kraanverhuur en transport/werknemer
Werknemer is op 17 mei 2010 voor de duur van twaalf maanden op basis van 40 uur per week in dienst getreden van werkgever, in de functie van kraanmachinist. Werkgever heeft werknemer op 23 augustus 2010 meegedeeld dat hij niet meer voldoende werk voor werknemer voorhanden had. Werkgever heeft vervolgens werknemer in contact gebracht met de directeur van VDM Constructiewerken B.V. (hierna: VDM). Van 6 september 2010 tot en met 23 september 2010 is werknemer voor VDM werkzaam geweest. Werknemer vordert betaling van loon. Werkgever stelt, kort weergegeven, dat hij niet gehouden is tot betaling van het gevorderde loon, allereerst omdat het dienstverband tussen hem en werknemer per 5 september 2010 werd beëindigd met wederzijds goedvinden nu werknemer op die datum, zonder enig voorbehoud jegens werkgever, bij VDM in loondienst is getreden en voorts omdat werknemer met het aangaan van een nieuwe arbeidsovereenkomst met een andere werkgever, waartoe werkgever aan werknemer de gelegenheid heeft geboden en toestemming heeft verleend, impliciet heeft ingestemd met een beëindiging van het dienstverband met werkgever.
Het hof oordeelt als volgt. Of een beëindigingsovereenkomst tot stand is gekomen moet volgens de algemene regels over totstandkoming van overeenkomsten worden beoordeeld. Daarbij dient rekening gehouden te worden met de positie van de werknemer. Aan de instemming van de werknemer met de beëindiging van de dienstbetrekking worden, gezien de daaraan voor de werknemer verbonden gevolgen, hoge eisen gesteld. Volgens vaste jurisprudentie moet uit de verklaringen of gedragingen van de werknemer blijken van een duidelijke en ondubbelzinnige instemming met de vrijwillige beëindiging (o.m. HR 25 maart 1994, JAR 1994/92; HR 19 april 1996, JAR 1996/116). De bewijslast dat de werknemer duidelijk en ondubbelzinnig heeft ingestemd met beëindiging van de arbeidsovereenkomst, rust op de werkgever. Beëindiging van de overeenkomst met werkgever per 5 september 2010 met wederzijds goedvinden kan voorshands niet worden afgeleid uit de door werkgever opgemaakte eindafrekening en dienovereenkomstige uitbetaling. Dit zijn resultaten van handelingen van werkgever, die bovendien zijn verricht na de stopzetting van de werkzaamheden van werknemer bij VDM. Ook aan de brief van 29 september 2010 van werkgever aan werknemer komt om die reden onvoldoende betekenis toe. Aan het uitblijven van een protest van de kant van werknemer kan evenmin doorslaggevend gevolg worden verbonden. Ter onderbouwing van zijn stellingen ter zake van de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst met werknemer heeft werkgever voorts in het bijzonder aangevoerd dat tussen werknemer en VDM een (nieuwe) arbeidsovereenkomst is gesloten. Het hof acht eerstens van belang dat het initiatief om werknemer in contact te brengen met VDM is uitgegaan van werkgever, omdat werkgever geen werk meer voor werknemer had (welke omstandigheid voor rekening en risico van werkgever komt). Werknemer heeft gedurende (slechts) drie weken feitelijk voor VDM gewerkt en hij is hiervoor achteraf door VDM betaald. De print van het Sociaal Fonds, MN Services, betreft de aan-/afmelding door VDM en is van onvoldoende betekenis. Van bemoeienis hiermee van werknemer is immers niet gebleken. Naar het oordeel van het hof kan voorshands niet worden vastgesteld of de werkzaamheden die werknemer voor VDM heeft verricht zijn uitgevoerd op basis van een arbeidsovereenkomst met VDM dan wel op basis van de arbeidsovereenkomst met werkgever, bijvoorbeeld door middel van detachering. Werknemer heeft het bestaan van een (nieuwe) arbeidsovereenkomst met VDM immers uitdrukkelijk ontkend en gesteld dat, toen hij de werkzaamheden voor VDM verrichtte, hij nog in dienst was bij werkgever.