Naar boven ↑

Rechtspraak

Ondernemingsraad Gemeente Leeuwarden/Gemeente Leeuwarden
Gerechtshof Amsterdam, 24 februari 2012
ECLI:NL:GHAMS:2012:BV7221

Ondernemingsraad Gemeente Leeuwarden/Gemeente Leeuwarden

Besluit van gemeente Leeuwarden tot reorganisatie ondanks negatief advies OR niet onredelijk. Ingrijpende bezuinigingen en noodzaak tot voortvarend handelen maken het besluit wegens het ontbreken van sociaal akkoord of althans de gevolgen voor het personeel gedurende de reorganisatieperiode niet onredelijk

Het Werkplein, onderdeel van de sector Sociale Zaken, op zijn beurt onderdeel van de Dienst Welzijn van de gemeente Leeuwarden, begeleidt werkzoekenden met een uitkering naar werk. Het personeel van het Werkplein wordt bekostigd uit het participatiebudget. Dit budget zal als gevolg van wijzigingen in landelijke regelgeving met veertig procent dalen. Op grond daarvan heeft de gemeente het voornemen opgevat om het Werkplein te reorganiseren en het aantal formatieplaatsen terug te brengen. Volgens het voorgenomen besluit zal de formatie in 2012 teruglopen van 80,3 fte tot 61,1 fte en gedurende de planningsperiode (tot en met 2015) verder tot 41,8 fte. Op 17 november 2011 heeft de ondernemingsraad negatief geadviseerd, tenzij aan een aantal wensen tegemoet gekomen zou worden. Op 5 december 2011 heeft de gemeente onder het geven van een toelichting meegedeeld dat zij het besluit ongewijzigd – en zonder aan de wensen tegemoet te komen – heeft genomen. Binnen de gemeente is het Sociaal Akkoord 2008 van toepassing. Daarin is bepaald dat aan de werknemers in dienst van de gemeente ‘tot de expiratiedatum van dit akkoord een werkgelegenheidsgarantie (wordt) verstrekt’. Op grond hiervan is het de gemeente gedurende de looptijd van het akkoord niet toegestaan werknemers in vaste dienst van de gemeente in het kader van een reorganisatie als hier aan de orde te ontslaan. Het sociaal akkoord loopt op 31 december 2012 af. De ondernemingsraad stelt zich op het standpunt dat het besluit onredelijk is. Hij voert ter ondersteuning van het beroep het volgende aan. In het besluit wordt niet uitgesloten dat boventalligen na afloop van het geldende sociaal akkoord gedwongen zullen worden ontslagen. De procedure voor medewerkers na afloop van het sociaal akkoord is onduidelijk. De personele gevolgen zijn aldus onvoldoende in kaart gebracht. Dit is volgens de ondernemingsraad in strijd met artikel 25 lid 3 WOR. Daarnaast voert de ondernemingsraad aan dat volgens het besluit voor formatievermindering en herplaatsing een afspiegelingsregeling geldt op basis van achtereenvolgens geslacht, etniciteit, leeftijd en diensttijd. Volgens het advies van de ondernemingsraad dient dit achtereenvolgens leeftijd, diensttijd, geslacht en etniciteit te zijn. Ook dit is in strijd met artikel 25 lid 3 WOR.

De Ondernemingskamer oordeelt als volgt. De werkgelegenheidsgarantie vervat in het sociaal akkoord loopt af op 31 december 2012. De onderhandelingen over een nieuw sociaal akkoord hebben nog niet tot resultaat geleid en ook overigens is er geen duidelijke regeling omtrent de positie van boventalligen voor zover het de periode vanaf 1 januari 2013 betreft. Weliswaar heeft de gemeente aangevoerd dat zij heeft toegezegd geen gedwongen ontslagen te geven zolang de onderhandelingen over een nieuw sociaal akkoord nog lopen, maar dat neemt niet weg dat de positie van de werknemers die boventallig worden thans evenzeer nog onduidelijk is. Het had op de weg van de gemeente gelegen er (meer) naar te streven om deze onzekerheid weg te nemen. Zij had mogelijk in een eerder stadium een nieuw sociaal akkoord aan de orde kunnen stellen. Zij had – ten minste – kunnen onderzoeken of een speciaal voor deze reorganisatie opgesteld plan in de zin van artikel 8:3 Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Leeuwarden had kunnen worden vastgesteld. Zij had ten slotte bij de besluitvorming rekenschap kunnen afleggen van de resultaten van haar desbetreffende inspanningen.

In aanmerking moet echter worden genomen dat de gemeente geconfronteerd is met ingrijpende bezuinigingen, waarop zij geen invloed kon uitoefenen, en dat aannemelijk is dat voortvarende besluitvorming – gelet op de omvang van de inkrimping van het budget – thans noodzakelijk is. Het ontbreken van (tijdige en voldoende) inspanningen als voormeld wordt weliswaar niet gerechtvaardigd door deze omstandigheden, maar is van onvoldoende gewicht om te kunnen oordelen dat de gemeente op deze grond niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. Daarbij speelt een doorslaggevende rol dat de gemeente in ieder geval heeft toegezegd dat er gedurende voormelde onderhandelingen geen gedwongen ontslagen zullen vallen als gevolg waarvan de betrokken werknemers in ieder geval van hun werk verzekerd zijn totdat wel een regeling is getroffen. Dat betekent dat er geen ontslagen zullen vallen zolang geen nieuw akkoord of anderszins een regeling is overeengekomen.

Ten aanzien van de criteria voor afspiegeling oordeelt het hof als volgt. De gemeente heeft in de adviesaanvraag een uitvoerige toelichting gegeven op de door haar beoogde afspiegelingsregeling en de daarbij behorende criteria. De ondernemingsraad heeft in zijn advies daartegenover de wens geuit dat de criteria in voormelde andere volgorde zou moeten worden gesteld en dit voorzien van de toelichting dat ‘deze rangorde (…) meer (past) bij de maatschappelijke opvattingen in deze tijd’. Niet gezegd kan worden dat de gemeente – gelet op voormelde uitvoerige toelichting – niet voldoende op dit onderdeel van het advies is ingegaan of anderszins tekort is geschoten door in het besluit – afgezien van een beperkte tegemoetkoming aan de wensen van de ondernemingsraad voor het overige – te volstaan met handhaving van de door haar gekozen, in de adviesaanvraag voldoende toegelichte, volgorde. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat niet gezegd kan worden dat de gemeente bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen.