Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/B.V. 1 en B.V. 2
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 april 2012
ECLI:NL:GHLEE:2012:BW0809

werknemer/B.V. 1 en B.V. 2

Ontslag niet kennelijk onredelijk enkel omdat geen financiële vergoeding is aangeboden. Werkgever heeft in redelijkheid kunnen besluiten tot bedrijfsbeëindiging. Herplaatsing bij dochtervennootschap niet aan de orde, wegens het ontbreken van zeggenschap B.V. 1 over B.V. 2. Toetsing aan gezichtspuntencatalogus

Werknemer is op 1 september 1987 bij B.V. 1 in dienst getreden in de functie van assistent-makelaar. Hij is vanaf 1998 volledig arbeidsongeschikt. Laatstelijk bedroeg het brutomaandsalaris dat werknemer ontving € 2.860 (exclusief vakantiegeld). Van dat bedrag werd € 1.867,25 door het UWV aan B.V. 1 vergoed, zodat B.V. 1 maandelijks feitelijk € 992,75 aan salaris aan werknemer kwijt was. B.V. 1 oefende in Leeuwarden de makelaardij uit en had begin maart 2009 nog slechts twee personen in dienst. Naast werknemer was dat X (als directeur-makelaar) wiens dienstverband door enkel tijdsverloop per 31 maart 2009 eindigde. B.V. 1 had het voornemen de eigen bedrijfsvoering per diezelfde datum te staken. In dat kader heeft zij X bereid gevonden tot overname van haar bedrijfsactiviteiten, onder meer teneinde ervoor zorg te dragen dat werknemer zijn werk kon behouden. X heeft aan de bereidheid tot overname ten aanzien van werknemer voorwaarden verbonden (tijdelijk dienstverband voor de duur van een jaar, afstand doen van opgebouwde rechten en zelf rechtstreeks de UWV-uitkering aanvragen). Werknemer heeft met die voorwaarden niet willen instemmen. De bedrijfsovername is vervolgens niet doorgegaan. B.V. 1 heeft vervolgens toestemming gevraagd aan het UWV de arbeidsovereenkomst op te zeggen in verband met bedrijfseconomische redenen (sluiting B.V. 1). De arbeidsovereenkomst is per 1 september 2009 opgezegd. Werknemer vordert schadevergoeding wegens kennelijk onredelijke opzegging.

Het hof oordeelt als volgt. Voor het antwoord op de vraag of het ontslag kennelijk onredelijk is, dient aan alle omstandigheden van het geval getoetst te worden. Meer in het bijzonder wordt aan de ‘gezichtspuntencatalogus’ (van de XYZ-arresten) getoetst. Naar het oordeel van het hof is de bedrijfseconomische reden voldoende komen vast te staan. Anders dan werknemer stelt, is het hof van oordeel dat B.V. 1 zich wel degelijk in voldoende mate heeft ingespannen om voor werknemer vanuit de bestaande baan te bemiddelen naar een nieuwe baan. Dat X, die het bedrijf van zijn vroegere werkgever wilde voortzetten, zijn risico’s vanwege de arbeidsongeschiktheid van werknemer heeft willen beperken en met werknemer enkel verder wilde onder nieuwe condities (nieuwe arbeidsovereenkomst, voorshands voor de duur van één jaar) valt vanuit de optiek van X goed te begrijpen en is een omstandigheid waarvan B.V. 1 geen verwijt kan worden gemaakt. Dat werknemer na ontslag minder zeker van zijn bestaan zou zijn dan tijdens het (langdurige) dienstverband bij B.V. 1 is geen doorslaggevende factor, nu dat een risico is dat aan elk ontslag kleeft. De kleine schaal waarop B.V. 1 ten tijde van het ontslag nog opereerde en de voorgenomen bedrijfsbeëindiging, brengen vanzelfsprekend mee dat van herplaatsing binnen B.V. 1 geen sprake kon zijn. Of herplaatsing bij een andere dochtervennootschap van B.V. 2 (het assurantiekantoor) mogelijk ware geweest, is niet een omstandigheid die in de procedure tegen B.V. 1 een relevante rol kan spelen, nu niet is gesteld of gebleken dat B.V. 1 op enigerlei wijze zeggenschap had over die andere vennootschap.