Naar boven ↑

Rechtspraak

eisers/Gemeente Veenendaal
Hoge Raad, 13 april 2012
ECLI:NL:HR:2012:BV7346

eisers/Gemeente Veenendaal

Stichtingbestuurder aansprakelijk voor schade wegens het onverantwoord beleggen van stichtinggelden die bedoeld waren ter aflossing van hypothecaire lening van bejaardencentrum

In deze zaak is de zogenoemde Stichting Freule Lauta van Aysma-affaire aan de orde. De Stichting Freule Lauta van Aysma (hierna: de Stichting) hield een hervormd bejaardencentrum, de Freuleflat, in stand. Voor de bouw van de Freuleflat was door de oude stichting een hypothecaire lening afgesloten met de Nederlandse Waterschapsbank (NWB). Deze NWB-lening moest de Stichting op 1 oktober 2002 integraal aflossen door betaling van een bedrag van € 10.120.078,54. De Stichting had bij haar oprichting die verplichting overgenomen. De gemeente Veenendaal stond borg voor de nakoming van die verplichting. De Stichting is rond het jaar 2000 op voorspraak van een kennis van een van de bestuursleden in zee gegaan met een financieel adviseur om een hoog rendement te behalen met miljoenen guldens die waren bedoeld om in 2002 een hypothecaire lening voor een bejaardencentrum af te lossen. Er zijn onder meer bankgaranties en contragaranties afgegeven ten behoeve van een participatie in Planetary Investment (voor ruim 10 miljoen gulden). Dit loopt uiteindelijk niet goed af, waardoor de Stichting niet in staat is haar hypothecaire leningen af te lossen. De gemeente heeft uiteindelijk de lening afgelost. Rechtbank en hof oordelen dat (een aantal van) de bestuurders, de kennis (die als gevolmachtigde van de Stichting een belangrijke rol speelt) en diens besloten vennootschap aansprakelijk zijn voor de schade van de Stichting en deze worden veroordeeld de – nog vast te stellen – schade te vergoeden aan de gemeente Veenendaal, aan wie de vorderingen van de Stichting waren verpand. In cassatie komen een van de bestuurders, de gevolmachtigde kennis en zijn b.v. op tegen het oordeel van het hof. De enige klacht komt erop neer dat het hof ten onrechte niets zou hebben overwogen over een vermeende impliciete grief.

De advocaat-generaal (Timmerman) concludeert als volgt. Als de klacht zo begrepen zou moeten worden dat het hof eisers aansprakelijk heeft verklaard voor de schade die de Stichting heeft geleden door het stellen van de garanties en dit oordeel (zonder nadere motivering) onbegrijpelijk is omdat (blijkens de impliciete grief) de ING het bedrag dat is geïnd onder de contragarantie moet terugbetalen zodat van schade geen sprake meer is, geldt dat de klacht al faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. Het hof heeft de aanleiding voor de aansprakelijkheid van eisers niet beperkt tot de betrokkenheid bij het stellen van een bankgarantie en een contragarantie. Het hof heeft in relatie tot het bestuur geoordeeld dat sprake is van onbehoorlijke taakvervulling en dat het bestuur een ernstig verwijt kan worden gemaakt, waarbij het hof tot het oordeel komt dat bestuurder X zich niet kan disculperen. Daarbij spelen meer gedragingen en omstandigheden een rol en is de essentie van het geheel vooral de keuze om op onverantwoorde wijze in een beleggingsavontuur te stappen dat onvoldoende werd doorgrond. Ook de gevolmachtigde kennis en International wordt niet slechts verweten dat zij betrokken waren bij het stellen van de bankgarantie. Het betreft hun rol bij de gehele kwestie, waarbij zij, aldus het hof, ‘het belang van de stichting in vergaande mate ondergeschikt hebben gemaakt aan hun eigen belang, en dat zij in zoverre ook misbruik hebben gemaakt van de hen toegekende positie en in het hen gestelde vertrouwen’. Bovendien is de klacht in deze lezing gebaseerd op een onjuist uitgangspunt. Het is allerminst uitgesloten dat de door de Stichting geleden schade waarvoor eisers aansprakelijk zijn gehouden hoger is dan het onder de garantie door de ING geïnde bedrag en dat de ING volgens het vonnis van 31 januari 2007 zou moeten terugbetalen. Volgt verwerping van het cassatieberoep.

De Hoge Raad oordeelt als volgt. De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 Wet RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.