Rechtspraak
ABN AMRO N.V./werknemer
Werknemer, geboren op 18 mei 1950, is bij de ABN AMRO (hierna: de Bank) in dienst geweest vanaf 1 december 1971 tot 1 oktober 2007. Op de arbeidsovereenkomst was de ABN AMRO-cao (verder: de cao) van toepassing. Deze cao voorziet in een loonsuppletie tijdens ziekte (artikel 10.2 cao). Werknemer is met ingang van 10 december 2003 arbeidsongeschikt geworden. Aan werknemer is vanaf 8 december 2004 een WAO-uitkering toegekend. Volgens werknemer heeft de Bank ten onrechte geen rekening gehouden met de Tijdelijke Toeslag Langere Arbeid (TTLA) toen zij voor werknemer de excedentverzekering en de vrijwillige arbeidsongeschiktheidsverzekering (verder: VRAO), alsook de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering (verder: VPAO) heeft afgesloten. De kantonrechter heeft overwogen dat de TTLA moet worden beschouwd als een vaste toeslag in de zin van artikel 10.2 van de cao en de verzekeringsvoorwaarden, dat werknemer vanaf het moment waarop de arbeidsduur werd verkort in 1996 40 uur is blijven werken en de TTLA heeft ontvangen (ook toen hij ziek werd), dat doorslaggevend is dat werknemer de toeslag steeds heeft ontvangen en dat de Bank zich er dan ook redelijkerwijs niet op kan beroepen dat werknemer in 2004, toen hij al enige tijd ziek was, de TTLA niet heeft aangevraagd, hetgeen betekent dat werknemer met ingang van 1 januari 2005 in beginsel aanspraak heeft op de VRAO en (met ingang van 1 januari 2008) op de VPAO met als grondslag het salaris inclusief de TTLA. Door het vervallen van de regeling tijdelijke aanpassing arbeidsduur met ingang van 1 januari 2005 is de TTLA echter eveneens vervallen, met dien verstande dat uit de redactie van artikel 4.4 van de cao (2004-2006) volgt dat de Bank gedurende het jaar 2005 nog verplicht is de TTLA in de grondslag van de verzekeringen mee te nemen, omdat in dat artikel is bepaald dat de in het najaar gemaakte afspraken over tijdelijke aanpassing van de arbeidsduur in 2005 van kracht blijven en de Bank niet heeft uitgelegd op welke grond werknemer niet onder die overgangsregeling zou vallen. De redenering van werknemer dat voor het vervallen van de TTLA feitelijk een hoger salaris in de plaats is gekomen en dat hij daarvoor moet worden gecompenseerd, wordt verworpen, omdat daarvoor in de cao geen grondslag is te vinden. Op grond van het voorgaande heeft de kantonrechter de Bank veroordeeld om de TTLA als grondslag voor de VRAO mee te nemen tot en met 31 december 2005 en heeft hij de vorderingen die de periode daarna betreffen afgewezen, met compensatie van de proceskosten.
Het hof oordeelt als volgt. Werknemer heeft op grond van artikel 10.2 van de cao gedurende zijn tweede ziektejaar, in elk geval lopend tot en met 8 december 2005, recht op doorbetaling van de TTLA als zijnde een vaste toeslag. Omdat, voorts, zowel werknemer als de Bank zelf stelt dat 8 december 2005 als peildatum moet worden gehanteerd voor de aanvullende uitkeringen die werknemer ontvangt en de TTLA op dat moment nog steeds deel uitmaakte van het inkomen van werknemer, dient de Bank op grond van artikel 10.2 van de cao – in de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden is overigens eveneens uitdrukkelijk vastgelegd dat als grondslag voor het bepalen van de hoogte van de excedentverzekering en de VRAO het salaris geldt dat de arbeidsongeschikte werknemer vanaf de eerste dag van zijn derde ziektejaar (het tweede WAO-jaar) ontvangt – de TTLA mee te nemen in de grondslag voor het bepalen van de hoogte van de excedentuitkering, de VRAO en de VPAO. In het midden kan daarom blijven of werknemer rechten kan ontlenen aan de overgangsregeling van artikel 4.4 van de cao.