Naar boven ↑

Rechtspraak

Stichting Regionaal Onderwijscentrum 's-Hertogenbosch/werknemer
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 1 mei 2012
ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5418

Stichting Regionaal Onderwijscentrum 's-Hertogenbosch/werknemer

Ambtshalve matiging van de wettelijke verhoging. Situationeel arbeidsongeschikte werknemer dient zich proactief op te stellen bij re-integratie. Niet initiƫren van re-integratie tweede spoor, weigeren contact op te nemen met bedrijfsarts en deelname aan mediation, kunnen leiden tot matiging wettelijke verhoging

Werknemer is in 1979 in dienst getreden van het ROC Koning Willem I College (KWIC). Werknemer is begin 2010 uitgevallen wegens arbeidsongeschiktheid. Naar het oordeel van de verzekeringsarts van het UWV is sprake van situationele arbeidsongeschiktheid. In januari 2011 staakt het ROC de loonbetaling omdat zij van mening is dat werknemer passende arbeid kan verrichten binnen het ROC. Werknemer betwist dat hij in staat is passende arbeid te verrichten binnen het ROC. Wel acht de werknemer zich in staat om passende werkzaamheden te verrichten buiten het ROC (re-integratie tweede spoor). Werknemer heeft in eerste aanleg loonbetaling gevorderd vanaf 21 januari 2011. De kantonrechter heeft de loonvordering en wettelijke verhoging toegewezen. Tegen dit laatste oordeel keert ROC zich in hoger beroep. Volgens het ROC had de rechter ambtshalve tot matiging moeten besluiten. Daarbij verwijst het ROC naar onderzoek waaruit blijkt dat de wettelijke verhoging standaard tot 10% of 25% wordt gematigd.

Het hof oordeelt als volgt. Uitgangspunt bij de beoordeling is dat artikel 7:625 BW bedoeld is als prikkel voor de werkgever om het loon op tijd te betalen zodat de werknemer tijdig over het loon kan beschikken (HR 5 januari 1979, NJ 1979, 207). Voorts is de wettelijke verhoging alleen verschuldigd indien de niet-tijdige betaling aan de werkgever is toe te rekenen. Daarbij is het niet nodig dat de werkgever iets te verwijten valt. Voldoende is dat de niet-betaling binnen de risicosfeer van de werkgever ligt (HR 3 januari 1997, NJ 1997, 435). Voorts heeft te gelden dat de rechter steeds bevoegd is (ambtshalve) de wettelijke verhoging te beperken, eventueel tot nihil, indien hem dat billijk voorkomt. De beslissing om de wettelijke verhoging niet te matigen behoeft de rechter niet te motiveren indien geen gronden voor matiging zijn aangevoerd (HR 1 juli 1982, NJ 1983, 45). De rechter moet naar redelijkheid oordelen waarbij de omstandigheden van het concrete geval in aanmerking moeten worden genomen. In het algemeen wordt aangenomen dat de maximale verhoging slechts gerechtvaardigd is indien de werkgever een ernstig verwijt valt te maken. Omgekeerd kan de wettelijke verhoging in haar geheel achterwege blijven indien de werknemer verwijtbaar handelt (HR 13 december 1985, NJ 1986, 293). Reeds de omstandigheid dat de rechter een cumulatie van wettelijke rente en wettelijke verhoging onredelijk acht, is een deugdelijke grond voor matiging van de wettelijke verhoging. Voorts kan de totale omvang van de toewijsbare vordering tot loonbetaling matiging rechtvaardigen. Het ROC kan worden verweten dat zij - ondanks andersluidende oordelen van de verzekeringsarts - werknemer binnen het ROC wenste te re-integreren en daarmee onvoldoende de re-integratie in het tweede spoor heeft beproefd. Het hof ziet evenwel aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot 20% aangezien ook van werknemer het nodige initiatief verwacht had mogen worden ten aanzien van de re-integratie tweede spoor. Niet is gesteld of gebleken dat werknemer op dit punt jegens het ROC concrete voorstellen heeft gedaan om uit de impasse te komen. Voorts is er aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen daar werknemer heeft geweigerd na juni 2011 contact op te nemen met de bedrijfsarts en niet wilde meewerken aan mediation.