Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 22 mei 2012
ECLI:NL:GHSHE:2012:BW6263
Y Benelux BV/X
X is in september 2008 bij Y uit dienst getreden. Er is een beëindigingsovereenkomst gesloten waarin is bepaald dat Y een beëindigingsvergoeding zou betalen van € 208.193,22 te storten in een stamrecht BV, terwijl X zich verplichtte om zich tot 1 mei 2009 te onthouden van concurrerende activiteiten onder verbeurte van een boete van € 50.000 per keer en voorts van € 10.000 voor elke dag dat de overtreding voortduurt. In eerste aanleg is de vordering van X tot betaling van een ontbindingsvergoeding en een aantal andere vergoedingen op grond van de vaststellingsovereenkomst toegewezen. De vordering van Y tot betaling van verbeurde boetes wegens overtreding van het concurrentiebeding is afgewezen. X is op 16 november 2011 failliet verklaard. Y heeft hoger beroep ingesteld.
Het hof oordeelt als volgt. Nu X failliet is verklaard, is artikel 26 e.v. Fw van invloed op de vraag welke vorderingen thans ter beoordeling aan het hof voorliggen. Ingevolge artikel 27 lid 1 Fw is de curator opgeroepen tot overneming van het geding. De curator heeft daaraan geen gevolg gegeven en Y heeft vervolgens te kennen gegeven het geding te willen voortzetten. In dit kader komt dan wel ingevolge artikel 53 lid 1 Fw het beroep op verrekening met de eventueel door X verschuldigde boetes en te betalen schadevergoeding aan de orde.
De door X gevorderde onkosten worden afgewezen, nu hij geen stukken heeft overgelegd waaruit deze kosten blijken. Betaling van de autovergoeding en outplacementkosten zijn rechtsgeldig in de vaststellingsovereenkomst overeengekomen, zodat Y gehouden is deze te betalen. Tegen de verschuldigdheid van de ontbindingsvergoeding is geen grief gericht, zodat het hof daarvan uitgaat. Nu X echter het concurrentiebeding heeft overtreden, slaagt het beroep op verrekening. Uit de door Y overgelegde stukken is gebleken dat X zelfs al voor het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst op 3 juli 2008 doende was concurrerende activiteiten op te zetten, terwijl hij deze activiteiten nadien heeft voortgezet. Y kan uit dien hoofde in ieder geval vanaf 3 juli 2008 aanspraak maken op boetes als verwoord in de vaststellingsovereenkomst. Het daartoe door Y gevorderde bedrag is op zich niet bestreden en komt dan uit op € 3.010.000. Het geslaagde beroep op verrekening heeft tot gevolg dat de vorderingen van X alsnog dienen te worden afgewezen. Met de bevoegdheid tot verrekening vervalt gezien de omvang van die boetes uiteraard ook de verplichting van Y om de gevorderde wettelijke rentes en buitengerechtelijke kosten te betalen. De gevorderde terugbetaling van het aldus te veel betaalde, daaronder begrepen de proceskosten, is echter onderworpen aan artikel 29 Fw. Met betrekking tot de toewijzing van het door Y gevorderde meerdere aan boetes is het geding eveneens op grond van artikel 29 Fw geschorst.