Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 12 juni 2012
ECLI:NL:GHSGR:2012:BW9003
werknemer/Drechtstad Adviesgroep B.V., h.o.d.n. SAA Rombouts & Drechtstad
Werknemer was van 1984 tot en met 2000 (samen met zijn echtgenote) werkzaam in de verzekeringsbranche onder de naam Werknemer Assurantiën B.V. Hij was gespecialiseerd in het verzekeren van kleine(re) (sport)vliegtuigen. Op 4 februari 1998 verkocht werknemer de helft van zijn verzekeringsportefeuille aan Samenwerkende Assurantie Adviseurs (SAA) Rombouts & Schalekamp B.V. en op 28 december 2000 de andere helft aan Hollands Assurantiekantoor B.V. Beide vennootschappen behoorden tot de SAA Groep Nederland. Op 1 januari 2007 is door SAA 50% van de ‘Werknemer portefeuille’ verkocht aan Drechtstad. Alle frontofficeactiviteiten werden verricht door Drechtstad en de backofficeactiviteiten door SAA Groep. In 2009 hebben Drechtstad en werknemer de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst opnieuw op schrift gesteld. In deze overeenkomst is een relatiebeding opgenomen. Eind 2009 wordt de arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische omstandigheden opgezegd. Werknemer vordert schorsing van het relatiebeding. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen.
Het hof oordeelt als volgt. Gelet op alle feiten en omstandigheden – waaronder het korte tijdsverloop tussen het ondertekenen van het relatiebeding en de aanvraag van de ontslagvergunning c.q. beëindiging van de arbeidovereenkomst door opzegging door Drechtstad, de leeftijd van werknemer, zijn kansen op deze – specifieke – arbeidsmarkt en met name de inmiddels verstreken periode gedurende welke werknemer zich aan het relatiebeding heeft moeten houden, acht het hof voldoende aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat in verhouding tot het te beschermen belang van Drechtstad, werknemer door het relatiebeding onbillijk wordt benadeeld en Drechtstad daarom inmiddels geen beroep meer toekomt op het relatiebeding. In ieder geval heeft Drechtstad onvoldoende gesteld of onderbouwd waarom – vanuit de arbeidsrechtelijke verhouding – een langere duur van het relatiebeding dan de inmiddels verlopen ruim 2,5 jaar gerechtvaardigd is. Drechtstad heeft sinds het einde van de arbeidsovereenkomst per 1 september 2009 immers alle tijd gehad om de relatie met de ‘Werknemer-klanten’ te bestendigen. Het hof wijst er in dit verband op dat Drechtstad zelf in haar memorie van antwoord heeft aangegeven dat in een normale arbeidsrelatie een relatiebeding met een duur van twee jaar wel gangbaar is. Dat er sprake is geweest van de verkoop van de assurantieporteuille doet daar – anders dan Drechtstad heeft betoogd – niet aan af. Het hof zal het relatiebeding dan ook met onmiddellijke ingang schorsen. Het hof tekent hierbij echter aan dat – het relatiebeding weggedacht – er in het algemeen geldende beperkingen zijn uit hoofde van de artikelen 7:611, 6:248 en 6:162 e.v. BW. Deze worden door de schorsing van het relatiebeding niet (ook) opzij gezet.