Naar boven ↑

Rechtspraak

Van Tuinen/Taxi Centrale L. Wolters B.V.
Rechtbank Noord-Nederland, 17 oktober 2012
ECLI:NL:RBLEE:2012:BY0814

Van Tuinen/Taxi Centrale L. Wolters B.V.

Bodemprocedure na arrest Van Tuinen/Taxicentrale Wolters. Arrest Hoge Raad niet in strijd met bedoeling wetgever en Isik/Boekenvoordeel. Geen opvolgend werkgeverschap

Oordeel in bodemprocedure na het arrest Van Tuinen/Taxicentrale Wolters (HR 11 mei 2012, AR 2012-0470). Van Tuinen is vanaf 12 maart 2007 voor bepaalde tijd in dienst getreden als chauffeur bij Connexxion Taxi Services BV (hierna: Connexxion), welke overeenkomst tweemaal voor bepaalde tijd is verlengd, laatstelijk tot en met 31 maart 2008 met een arbeidsomvang van 32 uur per week. Van Tuinen werd vooral ingeroosterd voor Wmo-vervoer, welke activiteit de gemeente Leeuwarden via aanbesteding aan Connexxion had gegund tot en met 31 maart 2008. Op 15 februari 2008 heeft de gemeente dit vervoer definitief met ingang van 1 april 2008 gegund aan de Vier Gewesten BV, die voor de feitelijke uitvoering daarvan Taxicentrale Wolters (hierna: Wolters) heeft ingeschakeld. Van Tuinen is met ingang van 1 april 2008 voor de duur van één jaar als taxichauffeur bij Wolters in dienst getreden, eveneens voor 32 uur per week, waarbij zij soortgelijke werkzaamheden verrichtte als voor Connexxion. Deze arbeidsovereenkomst is verlengd tot en met 31 maart 2010, waarna Wolters niet verder wenste te verlengen. In de feitelijke instanties stond de vraag centraal of Van Tuinen krachtens artikel 7:668a lid 2 BW dan wel krachtens artikel 7:663 jo. 7:668a lid 1 BW voor onbepaalde tijd in dienst is getreden van Wolters. De Hoge Raad heeft in navolging van het hof kort samengevat geoordeeld dat artikel 7:663 BW in het onderhavige geval niet van toepassing is en dat van opvolgend werkgeverschap geen sprake is.

Thans handhaaft Van Tuinen haar vorderingen. Zij stelt dat het arrest van de Hoge Raad van 11 mei 2012 niet strookt met de bedoeling van de wetgever en het arrest Isik/Boekenvoordeel (HR 14 juli 2006, JAR 2006/190). De kantonrechter volgt deze standpunten niet. Uit de memorie van toelichting van artikel 7:668a lid 2 BW, volgt dat ‘de betreffende werkgevers bijvoorbeeld ook verschillende organisatorische/juridische eenheden kunnen zijn die tot eenzelfde, grotere organisatie behoren’. Hiervan is in dit geval geen sprake. Ook van andere vormen van ontduiking van de in de ketenregeling geboden werknemersbescherming is niet gebleken. Voorts zijn zowel de plaats van waaruit Wolters wordt geleid als de middelen waarmee de kernactiviteiten van Wolters worden verricht, anders dan die van Connexxion. Niet valt in te zien waarom het oordeel van de Hoge Raad van 11 mei 2012 niet strookt met de bedoeling van de wetgever.

In het arrest Isik/Boekenvoordeel heeft de Hoge Raad een ruimere strekking aan artikel 7:668a lid 2 BW gegeven dan alleen die van een antimisbruikbepaling bij tijdelijke arbeidsovereenkomsten. De opvatting dat hier evenwel uit volgt – zoals is betoogd door Van Tuinen – dat ook in een situatie van een doorstart na faillissement artikel 7:668a lid 2 BW van toepassing wordt geacht, waarbij niet vereist is dat er tussen de gefailleerde werkgever en de doorstartende onderneming sprake moet zijn van enige band tussen de elkaar opvolgende werkgevers, wordt door de kantonrechter niet gedeeld. De Hoge Raad heeft in Isik/Boekenvoordeel slechts geoordeeld dat artikel 7:668a lid 2 BW in een situatie van een doorstart na faillissement van toepassing kan zijn, maar de Hoge Raad heeft daarbij niet aangegeven wanneer dit het geval is. Uit het arrest van 11 mei 2012 volgt dat de toepassing van artikel 7:668a lid 2 BW beperkt zal dienen te blijven tot situaties waarin tussen de oude werkgever en de nieuwe werkgever sprake is van zodanige banden dat de kennis en het inzicht van de oude werkgever in de hoedanigheid en de geschiktheid van de werknemer kunnen worden toegerekend aan de nieuwe werkgever. Hiervan is bijvoorbeeld sprake indien de doorstarter materieel beschouwd dezelfde werkgever is, maar een nieuwe vennootschap heeft opgericht of aan de situatie waarin niet alleen het uitvoerend personeel, maar ook het management dat over het aannemingsbeleid binnen de onderneming heeft beslist, door de nieuwe werkgever is overgenomen. De stelling van Van Tuinen, inhoudende dat de eis van ‘enige band tussen de elkaar opvolgende werkgevers’ – een eis die de Hoge Raad nog niet had gesteld in het arrest Isik/Boekenvoordeel – het onwenselijke gevolg heeft dat bij een bedrijfsovername, maar ook bij doorstart na faillissement, artikel 7:668a lid 2 BW toepassing mist, dient te worden verworpen. Volgt afwijzing van de vorderingen.