Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam, 23 oktober 2012
ECLI:NL:GHAMS:2012:BY5628
Ondernemingsraad Provincie Limburg/Provincie Limburg
In het kader van een grote reorganisatie bij de provincie Limburg is in 2011 een sociaal plan opgesteld. In dit sociaal plan wordt onder meer een definitie gegeven van ‘gewijzigde functies’ en ‘nieuwe functies’. Van een gewijzigde functie is sprake indien meer dan 40% van de functie wijzigt (de zogenoemde 40-60-regel). Nadien zijn diverse adviezen aan de ondernemingsraad gevraagd en steeds van positief advies voorzien. De provincie heeft op 21 maart 2012 advies gevraagd aan de ondernemingsraad over het voorgenomen besluit van 20 maart 2012 tot vaststelling van de Bouw&Ontwikkeling (B&O)-plannen. De B&O-plannen behelzen onder meer dat er 281 fte aan nieuwe en gewijzigde functies (als gedefinieerd in het sociaal plan) zullen komen. De ondernemingsraad heeft negatief geadviseerd. Naar het oordeel van de ondernemingsraad zijn er te veel nieuwe functies gecreëerd, waarbij de provincie andere criteria heeft gebruikt dan aangegeven in het in 2011 opgestelde sociaal plan. Ook de vakbonden hebben kritiek geuit. De provincie is uiteindelijk toch overgegaan tot vaststelling van de B&O-plannen. Tegen dit besluit keert de ondernemingsraad zich bij de OK stellende dat na afweging van alle betrokken belangen de provincie in alle redelijkheid niet tot dit besluit heeft kunnen komen. De provincie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep van de ondernemingsraad moet worden afgewezen omdat het niet betrekking heeft op een besluit als bedoeld in artikel 25 lid 5 WOR. De argumenten waarmee de ondernemingsraad de onderhavige besluiten bestrijdt, hebben volgens de provincie betrekking op de politieke afwegingen die aan de besluiten ten grondslag liggen. Ingevolge artikel 46 d aanhef en sub b WOR ontbreekt het adviesrecht voor die besluiten, aldus de provincie.
De Ondernemingskamer oordeelt als volgt. Het artikel 46d-verweer wordt verworpen. De provincie heeft immers aan de ondernemingsraad advies gevraagd en niet is gebleken dat daarbij enig beroep is gedaan op of enig voorbehoud is gemaakt ter zake van de publiekrechtelijke vaststelling van taken van de provincie, of het beleid ten aanzien van en de uitvoering van die taken. Evenmin is gebleken dat de provincie, voorafgaande aan de adviesaanvraag, aan de ondernemingsraad bekend heeft gemaakt van mening te zijn dat (onderdelen van) het besluit op grond van artikel 46 d aanhef en sub b WOR of op enige andere grond zou(den) vallen buiten het adviesrecht en het beroepsrecht van de ondernemingsraad.
Met betrekking tot het aantal gewijzigde functies, oordeelt de OK als volgt. De ondernemingsraad heeft onvoldoende toegelicht dat de provincie in het overleg met hem over de reorganisatie de verwachting heeft gewekt dat het aantal nieuwe en gewijzigde functies substantieel lager zou uitvallen dan 281 fte, op zodanige wijze dat moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit bij afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid had kunnen worden genomen. Evenmin is gebleken dat de provincie de afspraken uit de sociaal plan niet zou zijn nagekomen. De slotsom is dat het verzoek van de ondernemingsraad moet worden afgewezen.