Naar boven ↑

Rechtspraak

Ondernemingsraad HTM/HTM
Gerechtshof Amsterdam, 16 oktober 2012
ECLI:NL:GHAMS:2012:BY5624

Ondernemingsraad HTM/HTM

Besluit tot gezamenlijke inschrijving concessie Haaglanden en samenwerking HTM/Qbuzz niet onredelijk. Ondernemingsraad HTM voldoende gemotiveerd en bezwaren van de raad voldoende afgewogen. Het daags voor het verstrijken van de deadline voor inschrijving van de concessie verlenen van advies door de ondernemingsraad, betekent niet dat er geen sprake meer kan zijn van wezenlijke invloeduitoefening op het voorgenomen besluit. Voor zover dit wel het geval is, is dat aan de raad zelf te wijten

In het kader van de concessie Haaglanden heeft de directie van HTM voorgenomen een strategische samenwerking aan te gaan met Qbuzz. De ondernemingsraad heeft bij brief van 20 april 2012 een negatief advies uitgebracht op de adviesaanvraag van 8 augustus 2011 ‘betreffende de voorgenomen samenwerking met Qbuzz om gezamenlijk in te schrijven op de concessie Haaglanden Bus kavel Stad (…)’. De voornaamste bezwaren van de ondernemingsraad zijn dat zij niet wensen dat de concessie Haaglanden in een aparte BV wordt ondergebracht, waardoor HTM wordt ‘opgeknipt’. Voorts acht hij het onwenselijk om met Qbuzz (een dochter van NS) samen te werken. De voorkeur gaat dan uit naar samenwerking met de moeder zelf. Ten slotte is de ondernemingsraad nog niet overtuigd van feit dat HTM zonder een strategische partner niet in staat zal zijn de concessie te verwerven. HTMbuzz N.V. (het samenwerkingsverband van HTM met Qbuzz) heeft op 27 april 2012 ingeschreven op de busconcessie Haaglanden Stad. De concessie is aan HTMbuzz gegund en loopt voor een periode van zeven jaar vanaf december 2012. Bij besluit van 4 juni 2012 heeft de directie van HTM aan de ondernemingsraad geschreven, zakelijk weggegeven, dat zij heeft besloten om ondanks het negatieve advies, de voorgenomen samenwerking met Qbuzz voort te zetten. De ondernemingsraad heeft aan zijn onderhavige verzoek ten grondslag gelegd dat HTM bij afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het besluit/de besluiten van 4 juni 2012. Hij heeft daartoe gesteld dat er slechts advies is gevraagd over de samenwerking met Qbuzz, maar dat geen advies is gevraagd over het voorgenomen besluit om in een samenwerkingsverband met Qbuzz mee te dingen naar de concessie. HTM heeft daarnaast – zo begrijpt de Ondernemingskamer – het standpunt van de ondernemingsraad dat HTM zelfstandig diende in te schrijven op de concessie, waardoor een integrale HTM-organisatie behouden had kunnen blijven, onvoldoende gemotiveerd naast zich neergelegd. Voorts heeft de ondernemingsraad aangevoerd dat zijn advies geen wezenlijke invloed heeft gehad op het besluit. Met betrekking tot de verzochte voorziening heeft de ondernemingsraad aangevoerd dat Haaglanden zich niet kan beroepen op de bescherming van zijn rechten als derde in de zin van artikel 25 lid 5 WOR.

De Ondernemingskamer oordeelt als volgt. In de eerste plaats deelt de OK de visie van de ondernemingsraad niet dat sprake is van twee verschillende voorgenomen besluiten. De samenwerking en het gezamenlijk meedingen naar de concessie vielen samen. Voorts acht de OK onvoldoende concreet gesteld welke informatie de ondernemingsraad niet heeft gekregen. Met instemming van de ondernemingsraad was immers besloten – mede vanwege de gevoeligheid en vertrouwelijkheid van de informatie – dat met een speciale delegatie de verdere samenwerking HTM Qbuzz zou worden verkend. Daarbij is de (voorzitter van de) ondernemingsraad steeds op de hoogte gesteld. Ook heeft HTM voldoende inzichtelijk gemaakt waarom het indienen van een gezamenlijke concessie-inschrijving de voorkeur genoot boven een inschrijving van HTM sec. Met betrekking tot de stelling dat de ondernemingsraad ‘geen wezenlijke invloed’ meer kon uitoefenen, overweegt de Ondernemingskamer dat hij weldegelijk invloed kon uitoefenen maar door eigen toedoen pas in een dusdanig laat stadium heeft gereageerd, dat daardoor HTM geen wezenlijke gevolgen aan het negatieve advies heeft kunnen verbinden.

De ondernemingsraad heeft zich er nog op beroepen dat er inmiddels in de Eerste Kamer een wetsvoorstel ligt waarin de openbare aanbesteding in de grote steden niet langer verplicht wordt gesteld en dat de verleende concessie daarmee in strijd is. De Ondernemingskamer verwerpt dit betoog omdat de rechtsgeldigheid van de verleende concessie in de onderhavige procedure geen onderwerp van het debat kan zijn en voorts omdat niet valt in te zien hoe een concessie die is gegund conform geldende wetgeving achteraf door een nieuw wetsvoorstel zijn kracht zou verliezen.