Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18 december 2012
ECLI:NL:GHSHE:2012:BY7010
Koninklijke Schelde Groep B.V./werknemer
Werknemer (1943) is van 31 augustus 1959 tot 15 maart 1967 bij De Schelde in dienst geweest met een onderbreking van 20 maanden voor de vervulling van zijn militaire dienstplicht. Aanvankelijk was hij leerling in de bedrijfsschool van De Schelde, vanaf 12 juni 1961 was hij meubelmaker/scheepsbeschieter in de timmerfabriek van De Schelde. Tijdens zijn werkzaamheden voor De Schelde is werknemer blootgesteld geweest aan asbeststof. Na zijn dienstverband bij De Schelde is werknemer beleidsambtenaar geworden bij Rijkswaterstaat. Op 9 juli 2007 is bij werknemer de diagnose maligne mesothelioom in de vorm van longvlieskanker gesteld. De echtgenote van werknemer heeft De Schelde aansprakelijk gesteld voor de schade ex artikel 7:658 BW. De Schelde heeft zich beroepen op verjaring van de vordering. Naar het oordeel van de kantonrechter is het beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
Het hof oordeelt als volgt. De vraag of het beroep van De Schelde op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in dit geval onaanvaardbaar moet worden geacht, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Beide partijen beroepen zich ter zake op het arrest HR 28 april 2000 (LJN AA5635 Van Hese/De Schelde). Naar het oordeel van het hof kan werknemer worden ontvangen in zijn vordering en is de verjaring doorbroken. Van belang hierbij is dat werknemer tijdens het voorlopig getuigenverhoor nog is gehoord (hij was toen nog in leven) en dat De Schelde – mede uit de reeds gepubliceerde rechtspraak – de werkomstandigheden van destijds kan afleiden, zodat niet geoordeeld kan worden dat zij niet meer beschikt over relevante documentatie.
Met betrekking tot de vraag of De Schelde haar zorgplicht jegens werknemer heeft geschonden, oordeelt het hof als volgt. Uit de eigen stellingen van De Schelde blijkt dat zij in de hier relevante periode op de hoogte was van het risico dat haar werknemers de ziekte asbestose zouden kunnen ontwikkelen bij de blootstelling aan asbest. Dat blijkt immers uit de stellingen van De Schelde en uit de hierna te vermelden maatregelen die De Schelde stelt te hebben genomen. Nu De Schelde bekend was met dit risico, en ervan uitgaande dat De Schelde tekort is geschoten in het nemen van de veiligheidsmaatregelen die toen met het oog op het voorkomen van asbestose van haar konden worden verlangd, is niet meer van belang dat haar werknemers ook een andere, toen nog niet bekende, ziekte (mesothelioom) konden ontwikkelen (zie HR Cijsouw/De Schelde I). Dat De Schelde ter zake doeltreffende maatregelen heeft getroffen, acht het hof niet bewezen. Volgt bekrachtiging van het vonnis van de kantonrechter.