Rechtspraak
werknemer/werkgever
Werknemer is in dienst als monteur verlichting. Hij is op staande voet ontslagen vanwege het niet opvolgen van een opdracht, het verklaren dat hij ‘er helemaal klaar mee was’ en het zonder toestemming verlaten van het bedrijf van werkgever. Werknemer beroept zich thans op de vernietigbaarheid van het ontslag.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Van een dringende reden is in dit geval geen sprake. Anders dan werkgever meent, kunnen eerdere gedragingen die niet in de ontslagbrief zijn genoemd, niet worden meegewogen bij de beoordeling van de dringende redenen. In dit geval gaat het om een zogenaamde ‘samengestelde dringende reden’. Dit betekent dat alle afzonderlijke verwijten dienen komen vast te staan, wil geoordeeld kunnen worden dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven. Dat werknemer ‘er helemaal klaar mee was’, levert geen grovelijke belediging of ernstige bedreiging op in de zin van artikel 7:678 lid 2 aanhef en sub e BW en is van onvoldoende gewicht om anderszins als dringende reden te worden aangemerkt. De vraag moet dan worden beantwoord of het gedeelte dat mogelijk wel kan komen vast te staan op zichzelf kan leiden tot het oordeel dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven. Op grond van vaste rechtspraak omtrent de ‘samengestelde dringende reden’ zal het ontslag ondanks een niet komen vaststaan van een gedeelte van het aan het ontslag op staande voet ten grondslag liggende feitencomplex kunnen gelden als te zijn verleend om een dringende, onverwijld medegedeelde reden, indien (a) het vorenbedoeld gedeelte op zichzelf beschouwd wel kan gelden als een dringende reden voor ontslag op staande voet, (b) de werkgever heeft gesteld en ook aannemelijk is, dat hij de werknemer ook op staande voet zou hebben ontslagen, indien hij – anders dan hij blijkens de ontslagaanzegging meende – daarvoor niet meer grond zou hebben gehad dan in rechte is komen vast te staan en (c) dit laatste voor de werknemer in het licht van de gehele inhoud van die aanzegging en de overige omstandigheden van het geval ook duidelijk moet zijn geweest (zie HR 1 september 2006, JAR 2006/228 en HR 16 juni 2006, JAR 2006/171). Aan deze vereisten is niet voldaan. Volgt toewijzing van de loonvordering.