Naar boven ↑

Rechtspraak

GDO B.V./werknemer
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 5 maart 2013
ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ3406

GDO B.V./werknemer

Kennelijk onredelijk ontslag van een 58-jarige werknemer met 12 dienstjaren wegens onvoldoende inspanningen tot outplacement. Positie 55+-werknemer is ongunstig op de arbeidsmarkt. Schade gelijk aan afnemende suppletie WW. Geen sprake van immateriële schadevergoeding

Werknemer (geboren op 8 september 1951) is op 1 maart 1997 als gereedschapsmaker in dienst getreden bij de rechtsvoorganger (Koninklijke Machinefabriek Stork BV) van GDO. Laatstelijk was werknemer werkzaam als CNC-frezer, tegen een loon van € 2.646 bruto per maand exclusief vakantietoeslag. GDO heeft als gevolg van een krimpende orderportefeuille op 1 december 2008 een verzoek ingediend om werktijdverkorting, welk verzoek door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is gehonoreerd. Op 27 februari 2009 heeft GDO aan het UWV WERKbedrijf een verzoek ingediend om onder meer werknemer te mogen ontslaan. Met toestemming van het UWV WERKbedrijf is door GDO ontslag aangezegd tegen 1 juli 2009. De dienstbetrekking is ook op die laatste dag beëindigd. Werknemer stelt zich op het standpunt dat sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag. Volgens hem is het afspiegelingsbeginsel onjuist toegepast (want verkeerde uitwisselbare functies). De kantonrechter heeft op grond van het gevolgencriterium het ontslag kennelijk onredelijk geoordeeld en een vergoeding van € 35.000 toegekend. Tegen dit oordeel keert GDO zich in hoger beroep.

Het hof oordeelt als volgt. In dit geval heeft werknemer aangevoerd dat zijn arbeidsmarktpositie buitengewoon slecht is. Hij heeft daarbij gewezen op een persbericht van het Centraal Planbureau van 23 april 2009 bij gelegenheid van het verschijnen van het rapport ‘Rethinking Retirement’ waarin onder meer te lezen is: ‘De werkloosheidsduur voor ouderen in Nederland is met gemiddeld 3 jaar exceptioneel lang. (…) De kans dat een 55-jarige vanuit een WW-uitkering weer aan het werk komt is 10 procent in Nederland, voor een 60-plusser is dat nog maar 3 procent.’ Verder heeft werknemer gesteld dat hij frequent heeft gesolliciteerd, niet alleen zonder succes, maar zelfs zonder dat hij ook maar één keer is opgeroepen voor een gesprek. Verder heeft hij aangegeven dat bij een aantrekkende economie niet alleen zijn leeftijd een rol speelt, maar ook dat hij door lang thuis te zitten een stuk aansluiting op de arbeidsmarkt zal hebben verloren. GDO heeft deze stellingen niet betwist. Zij heeft er (uitsluitend) op gewezen dat werknemer geen stukken van zijn sollicitaties bij diverse bedrijven heeft overgelegd. Dat is echter niet te beschouwen als een gemotiveerde betwisting van de stellingen van werknemer omtrent zijn positie op de arbeidsmarkt. Naar het oordeel van het hof diende GDO zich er rekenschap van te geven dat een opzegging van de arbeidsovereenkomst voor werknemer betekende dat hij in een situatie zou belanden dat werken tegen een gelijke beloning in de toekomst naar verwachting redelijkerwijs niet meer mogelijk was. Behoudens de informatie bij andere bedrijven of daar nog enige werkgelegenheid bestond, heeft GDO werknemer kennelijk verder min of meer aan zijn lot overgelaten. Uit het oogpunt van goed werkgeverschap had in ieder geval verwacht mogen worden dat GDO haar gestelde bereidheid om zich in te spannen om de positie van de werknemer op de arbeidsmarkt wellicht nog te verbeteren door hem actief te helpen bij het gericht zoeken, zou hebben omgezet in daden. Door dat na te laten en voorts al dan niet in plaats daarvan ook geen enkele geldelijke voorziening te treffen voor een werknemer die zich geconfronteerd ziet met blijvend inkomensverlies, is de opzegging van de arbeidsovereenkomst alleszins kennelijk onredelijk te achten. Dat GDO tot het treffen van een geldelijke voorziening geen enkele mogelijkheid zou hebben is onvoldoende aangetoond. De stelling dat dit zou leiden tot een faillissement dan wel het verlies van nog meer werkgelegenheid is onvoldoende onderbouwd. GDO heeft ondanks de uitnodiging door de kantonrechter daartoe in ieder geval onvoldoende inzicht gegeven in haar economische perspectieven. Bij een reorganisatie als in dit geval is het behoud van werkgelegenheid van de blijvende werknemers uiteraard van groot belang, maar niet goed valt in te zien waarom de werknemers die gedwongen moeten vertrekken, daarbij alle gevolgen voor hun rekening dienen te nemen.

Gegeven de aard van het ontslag (bedrijfseconomisch en dus in de risicosfeer van de werkgever, terwijl sprake is van onvoldoende begeleiding van werknemer bij ontslag) en de slechte liquiditeitspositie van GDO op dat moment kon naar het oordeel van het hof niet van GDO verwacht worden dat zij gedurende de gehele periode van 1 juli 2009 tot 1 september 2012, waarin werknemer (in beginsel) aanspraak maakt op een werkloosheidsuitkering, het inkomen van werknemer volledig zou dienen aan te vullen tot het laatstgenoten salaris. Een zekere (gewennings)afbouw is daarbij meer aangewezen. Daarbij gaat het hof uit van een aanvulling tot 100% gedurende de eerste twee maanden, een aanvulling tot 90% gedurende 24 maanden en een aanvulling tot 80% gedurende twaalf maanden. Dat levert respectievelijk bedragen op van € 1.428,84, € 13.716,86 en € 3.429,22, derhalve in totaal een bedrag van € 18.574,92. Het hof zal dit bedrag vanwege inflatie en dergelijke afronden op € 20.000. In die zin slaagt de daarop gerichte grief. Voor een vergoeding van immateriële schade is geen plaats. Enkel het gestelde verlies van maatschappelijke status en het derven van levensvreugde is gezien de algemene economische malaise van onvoldoende gewicht om aan te kunnen nemen dat werknemer in zijn persoon is aangetast als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 sub b BW.

De grief tegen de uitwisselbare functies wordt verworpen. GDO heeft in voldoende mate duidelijk gemaakt dat de functie van CNC-frezer op een 2D-machine op een aantal wezenlijke punten afwijkt van die van een functie van frezer op een 3D-machine. Voor die laatste functie is aanvullende kennis en vaardigheid vereist, ook al is het besturingssysteem in beide gevallen min of meer hetzelfde, althans geprogrammeerd volgens dezelfde (Heidenhain) systematiek.