Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Bisschoppelijk Centrum Rolduc
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26 februari 2013
ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ3201

werknemer/Bisschoppelijk Centrum Rolduc

Begroting schadevergoeding bij voorgewende reden ontslaggrond, is geschatte schade over periode van vijf jaar. Deze termijn moet redelijk worden geacht voor rechtmatig ontslag

Bij eerder gewezen tussenarrest is geoordeeld dat sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag wegens voorgewende reden. De werkelijke reden van het ontslag zou zijn gelegen in een verstoorde arbeidsrelatie tussen partijen. Om die reden acht het hof een vergoeding passend. Werkneemster heeft de schade begroot tot aan haar 65e levensjaar. Een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd vormt echter geen garantie voor een levenslange dienstbetrekking. Het hof gaat er daarbij vanuit dat voor de begroting van de schade als gevolg van een (uiteindelijk) gerechtvaardigde opzegging van de arbeidsovereenkomst in gevallen als deze mede gelet op de duur van het dienstverband een periode van maximaal vijf jaar in aanmerking kan worden genomen. Die tijd moet niet alleen voldoende geacht worden om een werknemer als werkneemster de gelegenheid te geven elders werkzaamheden te vinden al dan niet tegen een min of meer gelijk inkomen, maar daarin moet in het algemeen ook de maatschappelijke verantwoordelijkheid van een werkgever haar begrenzing vinden. In dat licht bezien neemt het hof de door werkneemster gemaakte berekening van de schade over de periode vanaf 1 februari 2008 tot 1 februari 2013 in aanmerking, nu deze berekening als zodanig door Rolduc niet is bestreden. Die schade begroot het hof op het bruto-equivalent van € 22.818 over de periode tot 1 oktober 2010 (immers 29 maanden x 744 vermeerderd met 3 maanden x 414) en 28 x 3.664= € 102.592 bruto over de periode nadien te vermeerderen met de jaarpremie pensioen ad € 1.709,76 gedurende vijf jaar, derhalve € 8.548,80 bruto, waarop uit het FVP-fonds verkregen pensioenpremies in mindering dienen te strekken. Het hof gaat daarbij uit van de door werkneemster verstrekte gegevens over de periode WW en Ziektewet, te weten WW tot 1 juli 2010 en Ziektewet tot 1 oktober 2010. Min of meer geschat levert dat een bedrag op van ongeveer € 140.000 bruto. De stelling van Rolduc dat in dit geval kan worden aangenomen dat er sprake is van een situatie waarin verwacht kan worden dat werkneemster op relatief korte termijn (althans korter dan de gemiddelde duur van de werkloosheid) aan een baan met een vergelijkbaar inkomen kan komen is onvoldoende onderbouwd. Naar het oordeel van het hof leidt een weging van de aan Rolduc toe te rekenen mate van verwijtbaarheid bij deze opzegging (een verstoorde verstandhouding als gevolg van het schenden van een afspraak om een onderzoek onder het personeel geheel anoniem te laten verlopen) tot een door Rolduc in beginsel te betalen schadevergoeding van € 55.000 bruto, zijnde ongeveer 40% van de gestelde schade. Daarbij neemt het hof tevens in aanmerking dat de verantwoordelijkheid van een werkgever (als door het hof overwogen in casu gesteld op maximaal vijf jaren) en de daaruit voortvloeiende verplichting om een schadevergoeding te betalen in zekere zin ook een aflopend karakter dient te kennen. Het beroep op habe-nichts wordt verworpen vanwege het grote eigen vermogen van Rolduc.