Rechtspraak
werknemers c.s./Dycore B.V.
Werknemers waren in dienst van Dycore. Tot 1999 waren zij deelnemer in de door aanvankelijk Flevobeton, later Dycore bij Centraal Beheer verzekerde pensioenregeling. Het betrof hier een pensioenregeling zonder enige toeslagenregeling, dus zonder enige indexatie. Vanaf 1997 tot 1999 hebben werknemers met Dycore onderhandeld over een nieuwe pensioenregeling. Uiteindelijk zijn zij ingedeeld in de A-regeling van Stichting Pensioenfonds CRH Betonbedrijven, zijnde een geïndexeerde middenloonregeling. Partijen verschillen thans van mening of sprake is van een onvoorwaardelijke indexering of een voorwaardelijke indexering. De kantonrechter heeft de vordering van werknemers verworpen.
Het hof oordeelt als volgt. Het hof acht het niet aannemelijk dat Dycore in afwijking van en als surplus op de pensioenregeling A van het CRH Pensioenfonds die, zoals gezegd, een voorwaardelijk indexatie kende, met werknemers een onvoorwaardelijke door Dycore te financieren indexatie van hun ouderdomspensioen zou zijn overeengekomen. Een dergelijke afwijking van het alsdan geldend pensioenreglement zou toch nadrukkelijk zijn geformuleerd, hetgeen niet is gebeurd. De zinsnede ‘U wordt ingedeeld in de A-regeling van Stichting pensioenfonds CRH Betonbedrijven’, pleit ook tegen een dergelijke afwijking van deze pensioenregeling, terwijl vervolgens de woorden ‘zijnde een geïndexeerde middenloonregeling’ in de gegeven omstandigheden niet anders kunnen worden begrepen dan dat het hier een pensioenregeling betrof die, vergeleken met de andere pensioenregelingen binnen het CRH Pensioenfonds, een (vorm van) indexatie kende. Het hof overweegt hier nog dat aan het arrest van de Hoge Raad van 23 april 2010, LJN BL5262 in dezen geen betekenis toekomt, nu het in die uitspraak juist ging om de vraag of de aanvankelijke overeenkomst tot onvoorwaardelijke indexering later, met instemming van de werknemers, was gewijzigd in een voorwaardelijke indexering.