Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgeefster
Rechtbank Midden-Nederland, 13 maart 2013
ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ5261

werknemer/werkgeefster

Werknemer heeft op grond van algemeen verbindend verklaarde cao-bepaling vóór 1 mei 2009 recht op uitbetaling van een resultaatafhankelijke uitkering over 2008. Verkregen recht. Dat werkgeefster de betaling heeft uitgesteld en de winst uit 2008 voor andere doeleinden heeft gebruikt, komt voor haar rekening

Werknemer is van 1 december 2007 tot 1 maart 2011 als senior consultant in dienst geweest van werkgeefster, een uitzendonderneming voor technisch personeel. In de arbeidsovereenkomst is de cao voor de vaste medewerkers van uitzendondernemingen van toepassing verklaard. In de cao 2008 en de cao 2009-2011 is in artikel 16 een winstafhankelijke eindejaarsuitkering en resultaatafhankelijke uitkering opgenomen. Op grond artikel 16 lid 6 van de cao 2008 dient de uitkering voor 1 juni 2009 te worden betaald. De cao’s hebben een minimumkarakter. In 2008 is een positief bedrijfsresultaat behaald. Vanwege de economische recessie, de slechte bedrijfsresultaten en liquiditeitspositie van werkgeefster is betaling van de resultaatafhankelijke uitkering over 2008 enkele keren uitgesteld, en wel totdat ‘de financiële omstandigheden’ betaling alsnog zouden ‘toelaten’. In 2009 tot en met 2011 zijn verliezen geleden. In 2009 is de bonusregeling gewijzigd en zal op grond van artikel 6 alleen een bonus worden uitbetaald als de accountant heeft vastgesteld dat de liquiditeit van werkgeefster voldoende is om tot betaling over te gaan. Thans vordert werknemer betaling van de resultaatafhankelijke uitkering over 2008.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Partijen twisten niet over de hoogte van de resultaatafhankelijke uitkering over 2008 die werkgeefster verschuldigd is, maar alleen over het tijdstip waarop de uitkering betaald dient te worden. De rechtsgrond van de toepasselijkheid van artikel 16 lid 6 van de cao op de rechtsverhouding van partijen is gebaseerd op de Wet AVV. Artikel 16 van de cao’s 2008 en 2009-2011 is namelijk algemeen verbindend verklaard. Werknemer kan zich óók nadat de periode van algemeen verbindendverklaring is verstreken op artikel 16 beroepen, omdat sprake is van een verkregen recht (vgl. HR 28 januari 1994, NJ 1994, 420 en HR 7 juni 2002, NJ 2003, 175). In dit geding gaat het om de cao-bepaling waarin het tijdstip van opeisbaarheid van het recht op de resultaatafhankelijke uitkering over 2008 is geregeld. Dit recht wordt verkregen doordat over dat jaar is voldaan aan de voor het recht op uitkering gestelde vereisten. Vaststaat dat aan deze voorwaarden is voldaan. Werknemer kan zich derhalve beroepen op artikel 3 Wet AVV. Het beroep op de nietigheid van artikel 6 van de bonusregeling 2008, zoals deze bij de wijziging in augustus 2009 is komen te luiden, slaagt. Werkgeefster is op grond van artikel 16 lid 6 van de cao, in verbinding met artikel 6 van de bonusregeling 2008 zoals dit tot augustus 2009 heeft geluid, gehouden de resultaatafhankelijke uitkering over 2008 vóór 1 mei 2009 aan werknemer te voldoen. Het beroep van werkgeefster op artikel 6:89 BW faalt. Het was haar zonder de klacht van werknemer duidelijk dat de uiterste betalingstermijn van artikel 16 lid 6 van de cao werd overschreden en haar belangen zijn niet geschaad doordat werknemer niet binnen bekwame tijd heeft geklaagd. Enkel stilzitten rechtvaardigt geen verwerking van recht. Tot slot faalt ook het beroep op de artikelen 7:613 BW, 7:611 BW, 6:248 lid 2 BW of 6:258 BW. Er is geen eenzijdig wijzigingsbeding overeengekomen en er is geen sprake van een redelijk voorstel. Indien zou worden aangenomen dat het voorstel wel redelijk is en aanvaarding van werknemer in redelijkheid kan worden gevergd, is een aldus geconstrueerde overeenkomst van partijen evenzeer door artikel 3 Wet AVV met nietigheid bedreigd.