Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 4 juni 2013
ECLI:NL:GHSHE:2013:CA2369
Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten/werkgever
SNCU is in februari 2004 opgericht door werknemers- en werkgeversorganisaties in de uitzendbranche en heeft als doelstelling het creëren van goede arbeidsverhoudingen binnen de uitzendbranche. Een werkgever moet door het inzichtelijk maken van zijn administratie aantonen dat de cao’s getrouwelijk worden nageleefd (artikel 4 van Reglement II CAO SFU). De werkwijze dienaangaande is vastgelegd in artikel 5 van Reglement II CAO SFU. De werkgever die na ingebrekestelling door of namens SNCU gedurende ten minste veertien dagen in gebreke blijft de vanwege SNCU verzochte gegevens met betrekking tot de wijze waarop hij de cao’s naleeft te verstrekken, dan wel onjuiste gegevens verstrekt, is door dat enkele feit verplicht aan SNCU een forfaitaire schadevergoeding te betalen (artikel 6 van Reglement II CAO SFU). Na een dergelijke procedure te hebben gevolgd, heeft SNCU Vastgoed tot betaling van € 100.000 gesommeerd wegens forfaitaire schadevergoeding. Vastgoed stelt zich op het standpunt dat zij geen onderneming is die werknemers in dienst heeft en ter beschikking stelt aan derden om onder leiding en toezicht van deze derden arbeid te verrichten. Vastgoed sluit louter overeenkomsten met zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers). Deze ontvangen geen loon, maar zenden hun facturen aan Vastgoed, afhankelijk van het aantal gewerkte uren. De werkzaamheden worden niet onder toezicht van een derde verricht. De bedrijfsactiviteiten van Vastgoed vallen derhalve niet onder de werkingssfeer van de CAO voor Uitzendkrachten en de CAO SFU. De kantonrechter heeft uiteindelijk Vastgoed het voordeel van de twijfel gegeven (de ingebrachte stukken, waaronder identieke facturen van ‘zzp’ers’, riepen de nodige vragen op). Tegen dit oordeel keert SNCU zich in hoger beroep.
Het hof oordeelt als volgt. De bewijslast ten aanzien van de toepasselijkheid van de cao’s rust op SCNU. Nadat de rechter een voorlopig bewijsoordeel had genomen, heeft het Vastgoed in staat gesteld tegenbewijs te leveren. Over de waardering van dat tegenbewijs oordeelt het hof dat het geleverde bewijs volstrekt oncontroleerbaar en ongeloofwaardig is. Dat acht van 21 ‘zzp’ers’ op hetzelfde adres gevestigd waren omdat zij allemaal familie van elkaar zouden zijn, de VAR-verklaringen onvindbaar waren, de gelijkluidende facturen door ‘een administratiekantoor’ zijn gemaakt, komt het hof als onvoldoende voor. Volgt vernietiging van het vonnis van de kantonrechter en toewijzing van de gevorderde schadevergoeding.