Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Café Thei de Bekker
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 10 september 2013
ECLI:NL:GHSHE:2013:4173

werkneemster/Café Thei de Bekker

Werkneemster aansprakelijk voor omzetschade werkgever wegens stelselmatig verduisteren/stelen van kasgelden. Rechtmatig gebruik van heimelijk cameratoezicht (Wennekes Lederwaren-arrest). Nuancering strafrechtelijke begrippen in civiele procedures (geen kwalificatie, maar aanduiding van gedrag). Causaal verband tussen diefstal en schade

Werkneemster is sinds 1996 in dienst van Café Thei de Bekker (hierna: Thei). Sedert een groot aantal jaren kampt Thei met een aanzienlijk omzettekort dat door haar accountant over de laatste vier jaar op minimaal € 130.000 is berekend. In 2006 is Thei door klanten gewezen op werkneemster als mogelijke oorzaak van de kastekorten. Nadat de signalen van klanten bleven aanhouden heeft Thei begin 2008 een camera geplaatst die gericht was op de kassa en zijn gedurende enkele weken opnamen gemaakt. Daarop is duidelijk te zien dat werkneemster op twee avonden geld van klanten verfrommelt en in haar kleding – in plaats van de kassa – wegstopt. Werkneemster is op staande voet ontslagen. Thei heeft vervolgens schadevergoeding van werkneemster gevorderd. De rechtbank heeft de vordering tot een bedrag van € 137.980 toegewezen. Tegen dit oordeel keert werkneemster zich in hoger beroep, stellende dat niet de rechtbank, maar de kantonrechter, dan wel de strafrechter bevoegd is kennis te nemen van deze zaak. Voorts stelt werkneemster dat het causaal verband tussen haar gedraging en de schade ontbreekt.

Het hof oordeelt als volgt. Voor zover de grief beoogt te stellen dat slechts in geval van een strafrechtelijke veroordeling wegens diefstal of verduistering een schadevergoedingsactie als hier aan de orde mogelijk is, is deze stelling niet gebaseerd op de wet. Dat ligt slechts anders indien aan het schadetoebrengend handelen uitdrukkelijk ten grondslag wordt gelegd dat de betrokkene is veroordeeld voor een strafbaar feit. Een en ander gelet op het bepaalde in artikel 161 Rv waarbij aan een onherroepelijk gewezen strafrechtelijk vonnis dwingend bewijs toekomt. Voor zover de grief betoogt te stellen dat uitsluitend de strafrechter bevoegd is om vast te stellen dat er sprake is van diefstal of verduistering, miskent de grief dat de kwalificatie diefstal en/of verduistering als gebezigd in civiele zaken in beginsel niet meer beoogt dan het feitelijk handelen nader te omschrijven dan wel te kwalificeren. Het ligt daarbij voor de hand om het wegnemen van geld of goederen met het oogmerk het zich toe te eigenen waarbij de toestemming van de rechtmatige bezitter of eigenaar ontbreekt, aan te duiden als diefstal of verduistering. In die zin heeft het gebruik van deze woorden geen verdergaande betekenis.

Aangaande de rechtmatigheid van het beeldmateriaal zoals door Thei ingebracht, overweegt het hof als volgt. Voorop wordt gesteld dat een werkgever gerechtigd is om met behulp van (verborgen) camera’s controle uit te oefenen op zijn werknemers, mits daartoe een noodzaak bestaat, bijvoorbeeld ten behoeve van het stoppen van schadetoebrengend handelen. De opnamen zijn derhalve op zich niet onrechtmatig, nu er concrete aanwijzingen en (sterke) vermoedens waren van diefstal c.q. verduistering door werkneemster. Dat Thei ervoor gekozen heeft om in dit geval gebruik te maken van het middel van verborgen cameratoezicht ligt, gelet op het doel dat ermee werd gediend, voor de hand. Het is immers zeer aannemelijk dat Thei op geen andere wijze haar vermoeden, dat door werkneemster geld werd gestolen c.q. verduisterd, had kunnen toetsen. Nu enerzijds Thei aldus een gerechtvaardigd belang had door middel van een (verborgen) videocamera opnamen te maken, zonder werkneemster tevoren te waarschuwen, terwijl anderzijds de opnamen slechts de gedragingen van werkneemster (en mogelijk ook ander personeel) bij de kassa betroffen, moet worden aangenomen dat dit bewijsmateriaal in een procedure als de onderhavige mag worden gebruikt (vgl. HR 27 april 2001, JAR 2001/95). Dat de beelden op enigerlei wijze zouden zijn bewerkt of gemonteerd zoals door werkneemster is geopperd, is naar het oordeel van het hof zonder dat hiertoe nadere feiten of omstandigheden zijn gesteld niet waarschijnlijk, zodat het hof hieraan voorbij gaat.