Naar boven ↑

Rechtspraak

Ondernemingsraad van de Stichting de Muzerie/Stichting de Muzerie
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 31 juli 2013
ECLI:NL:GHAMS:2013:2832

Ondernemingsraad van de Stichting de Muzerie/Stichting de Muzerie

Ondernemingsraad niet-ontvankelijk nu hij niet tegen het besluit tot beëindiging van VT-opleiding (en de daaraan gekoppelde opzegging van werknemers) is opgekomen binnen gestelde termijn

De Muzerie is een instelling voor kunsteducatie in Zwolle. Zij biedt een breed spectrum aan van lessen en cursussen op het gebied van muziek, beeldende kunst, dans en theater en werkt voor verschillende afnemers, zoals scholen, individuele en georganiseerde klanten in de amateurkunst, bedrijven en instellingen. De Muzerie is voor de uitvoering van haar activiteiten grotendeels afhankelijk van subsidie van de gemeente Zwolle. In december 2011 heeft de gemeente Zwolle een bezuinigingsopdracht aangekondigd met betrekking tot het zogenoemde ‘vrijetijdsaanbod’ van De Muzerie, bestaande uit het aanbieden van cursussen en naschoolse lessen (hierna: VT of VT-aanbod). In december 2012 heeft de stichting advies gevraagd aan de ondernemingsraad, onder meer met betrekking tot het beëindigen van de opleiding VT. Bij brief van 12 maart 2013 heeft De Muzerie het definitieve besluit tot het stopzetten van het VT-aanbod aan de ondernemingsraad bekend gemaakt. Op 30 mei 2013 heeft De Muzerie de arbeidsovereenkomsten van een groot aantal medewerkers opgezegd per 1 september 2013. De ondernemingsraad stelt zich op het standpunt dat dit besluit (het grote aantal ontslagen) aan hem ter advies had moeten worden voorgelegd. De Muzerie stelt zich op het standpunt dat de opzegging een uitvoeringshandeling is van het besluit van 12 maart 2013 en de ondernemingsraad daartegen niet meer kan ageren nu de beroepstermijn is verstreken.

De Ondernemingskamer oordeelt als volgt. Naar het oordeel van de Ondernemingskamer zijn de opzeggingen van de arbeidsovereenkomsten waarover de ondernemingsraad in de brief van De Muzerie van 29 mei 2013 is geïnformeerd gebaseerd op het besluit van De Muzerie van 12 maart 2013. In dit besluit is concreet vermeld dat de gemeente Zwolle besloten heeft het VT-onderwijs van De Muzerie met ingang van 2013-2014 niet meer te subsidiëren, dat daaruit rechtstreeks het besluit van De Muzerie voortvloeit het VT-onderwijs te stoppen en voorts dat de uitvoering van dit besluit in ieder geval inhoudt dat onderwijzend personeel en niet-onderwijzend personeel dat rechtstreeks verbonden is aan het vrijetijdsaanbod ontslag zal worden aangezegd. Gelet op deze bewoordingen heeft de ondernemingsraad moeten begrijpen dat het besluit van 12 maart 2013 strekte tot het beëindigen van het VT-aanbod per 1 september 2013 en van de dienstbetrekking van de medewerkers – onderwijzend en niet onderwijzend – die dat aanbod verzorgen. Indien en voor zover hij meende dat De Muzerie het adviesrecht van de Ondernemingsraad bij dit besluit onvoldoende heeft gerespecteerd of niet heeft mogen besluiten in afwijking van het gegeven advies, had hij tegen dit besluit beroep kunnen instellen. De termijn daartoe was echter op 21 juni 2013 verstreken. De Ondernemingskamer begrijpt de ondernemingsraad voorts aldus dat hij stelt dat hij ervan uit mocht gaan dat er nog nadere besluitvorming over de ontslagen zou volgen en dat daarover advies van de ondernemingsraad zou worden ingewonnen. De Ondernemingskamer overweegt daarover het volgende. Op grond van hetgeen De Muzerie ter terechtzitting heeft verklaard is aannemelijk dat zij in de loop van de maand april 2013 tot uitvoering van het besluit van 12 maart 2013 is overgegaan, onder meer door het op individuele basis voeren van exitgesprekken met medewerkers die het VT-aanbod verzorgen. Daarbij ging het om alle in totaal 49 medewerkers die in het kader van hun dienstbetrekking met De Muzerie geheel of ten dele werkzaam zijn op het gebied van het VT-onderwijs. Kennelijk was toen – de stellingen van de ondernemingsraad volgende – het besluit van 12 maart 2013 in die gestelde nadere besluitvorming geconcretiseerd. De ondernemingsraad moet hiervan op de hoogte zijn geweest en dit toen, in april 2013, hebben begrepen. Daarbij neemt de Ondernemingskamer mede in aanmerking dat voormelde gesprekken ook met leden van de ondernemingsraad werden gevoerd. Dit een en ander betekent dat ook indien de hier besproken stelling van de ondernemingsraad juist is, geconcludeerd moet worden dat de beroepstermijn op 21 juni 2013 reeds verstreken was. Bijgevolg is de ondernemingsraad niet-ontvankelijk.

  • Wetsartikelen: 25 lid 5 WOR
  • Onderwerpen: Adviesrecht (25 WOR)
  • Trefwoorden: medezeggenschap , adviesrecht, uitvoeringsbesluit en niet-ontvankelijk