Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 24 september 2013
ECLI:NL:GHSHE:2013:4349
X/De stichting Psycho Y
X ontving een WAO-uitkering van het USZO. Op 24 augustus 1998 is hij door de verzekeringsarts van het USZO onderzocht in verband met een (her)beoordeling van de WAO-uitkering. Op 2 september 1998 heeft deze verzekeringsarts Y, die destijds als psychiater verbonden was aan Psycho-Expertise B.V. verzocht een medisch-psychiatrisch deskundigenonderzoek te verrichten en een deskundigenrapport uit te brengen. Op 14 december 1998 heeft Y het deskundigenrapport uitgebracht aan de verzekeringsarts. In januari 1999 is besloten tot intrekking van de WAO-uitkering. X heeft zich op het standpunt gesteld dat het oordeel van Y op basis van vooringenomenheid tot stand is gekomen. Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg heeft Y een officiƫle waarschuwing gegeven, voor het speculatieve en tendentieuze karakter van diens oordeel. X heeft Y in 2008 aansprakelijk gesteld. De rechtbank heeft de vordering afgewezen.
Het hof oordeelt als volgt. De vordering jegens Y is verjaard. Het hof is van oordeel dat X met de ontvangst van het WAO-intrekkingsbesluit, althans kort daarna, zowel met de schade als met de aansprakelijke persoon bekend is geworden. Daarin is immers te lezen dat de intrekking van de WAO-uitkering in belangrijke mate het gevolg was van de inhoud van het rapport van Y. In het WAO-intrekkingsbesluit wordt uitdrukkelijk verwezen naar het deskundigenrapport van Y. De stelling van X dat hij het deskundigenrapport niet heeft ontvangen doet hieraan niet af. X was namelijk door Y in kennis gesteld dat het rapport was afgegeven. In een dergelijke situatie mag dan van X worden verwacht dat hij zelf enig onderzoek verricht naar de identiteit van Y om hem aansprakelijk te stellen (HR van 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6241). Volgens X was zijn psychische toestand destijds niet dusdanig dat hij zelfstandig en krachtdadig kon optreden, zodat hij om die reden niet in staat was dit beperkte onderzoek te verrichten en de vordering tijdig in te stellen. Het hof volgt deze stelling niet, omdat X meermalen assertief en duidelijk gedrag heeft vertoond. X heeft onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van 28 april 2000 (NJ 2000, 430 Van Hese/De Schelde) en 22 juni 2012 (ECLI:NL:PHR:2012:BW5695, ABN AMRO/Van Streepen) aangevoerd dat het beroep van Y op verjaring in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Daarmee miskent X evenwel dat het eerste arrest ziet op de situatie dat pas na het verstrijken van de lange verjaringstermijn is komen vast te staan dat de gebeurtenis schade veroorzaakt zodat de schade, gelet op de aard daarvan, niet eerder kon zijn ontdekt. In het tweede arrest ging het om een beroep op een vervaltermijn die veel korter was dan de onderhavige verjaringstermijn. Ook in dat arrest heeft de Hoge Raad voorop gesteld dat grote terughoudendheid betracht dient te worden bij de honorering van een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Het beroep op verjaring faalt derhalve.