Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 17 december 2013
ECLI:NL:GHSHE:2013:6066
TCP B.V./werknemer
Werknemer (56 jaar) is op 1 juli 2010 op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (hierna: de arbeidsovereenkomst) in dienst getreden van TCP in de functie van Chief Operating Officer, tevens lid van het managementteam. In de arbeidsovereenkomst staat opgenomen dat alle eigendommen van de werkgever (inclusief gegevens) op het eerste verzoek van de werkgever overhandigd moeten worden. Op overtreding van deze bepaling staat een boete van € 25.000 per overtreding en € 2.500 voor iedere dag waarop een overtreding voortduurt. Werknemer heeft – nadat hij op non-actief is gesteld en de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk is ontbonden – zijn spullen ingeleverd. TCP heeft de contractuele boetes gevorderd, omdat werknemer niet alle bedrijfseigendommen zou hebben overgeleverd. Het hof oordeelde dat TCP niet binnen bekwame tijd (art. 6:89 BW) heeft gereageerd.
Het hof oordeelt als volgt. Artikel 6:89 BW is van toepassing op alle verbintenissen. De bepaling houdt in dat de schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken, bij de schuldenaar ter zake heeft geprotesteerd. Blijkens de wetsgeschiedenis berust deze bepaling op de gedachte dat een schuldenaar erop moet kunnen rekenen dat de schuldeiser met bekwame spoed onderzoekt of de prestatie aan de verbintenis beantwoordt en dat deze, indien dit niet het geval blijkt te zijn, zulks, eveneens met spoed, aan de schuldenaar meedeelt. Hoeveel tijd de schuldeiser voor een en ander ten dienste staat, moet naar de aard van de overeenkomst en de gebruiken worden beoordeeld. Bij beantwoording van de vraag of is voldaan aan de in artikel 6:89 BW besloten liggende onderzoeks- en klachtplicht dient acht te worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en inhoud van de rechtsverhouding, de aard en inhoud van de prestatie en de aard van het gestelde gebrek in de prestatie. Wat betreft de lengte van de termijn die beschikbaar is voor het van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs te verwachten onderzoek is onder meer van belang de waarneembaarheid van het gebrek, de wijze waarop dit aan het licht treedt, en de deskundigheid van de schuldeiser. De vereiste mate van voortvarendheid wat betreft de onderzoeksplicht zal voorts afhangen van de ingewikkeldheid van het onderzoek. Bij de beantwoording van de vraag of tijdig is geklaagd op de voet van artikel 6:89 BW is ook van belang of de schuldenaar nadeel lijdt door het late tijdstip waarop de schuldeiser heeft geklaagd. In dit verband dient de rechter rekening te houden met enerzijds het voor de schuldeiser ingrijpende rechtsgevolg van het te laat protesteren zoals in artikel 6:89 BW vermeld – te weten verval van al zijn rechten ter zake van de tekortkoming – en anderzijds de concrete belangen waarin de schuldenaar is geschaad door het late tijdstip waarop dat protest is gedaan, zoals een benadeling in zijn bewijspositie of een aantasting van zijn mogelijkheden de gevolgen van de gestelde tekortkoming te beperken. De tijd die is verstreken tussen het tijdstip dat bekendheid met het gebrek bestaat of redelijkerwijs diende te bestaan, en dat van het protest, vormt in die beoordeling weliswaar een belangrijke factor, maar is niet doorslaggevend. (vgl. HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600, r.o. 4.2.1-4.2.6). Werknemer heeft zich tegen de vorderingen van TCP onder meer verweerd met de stelling dat hij aan zijn verplichting uit hoofde van artikel 11 heeft voldaan door afgifte op 1 augustus 2011 van een USB-stick met daarop alle toen in zijn bezit zijnde bedrijfs-e-mails. In eerste aanleg heeft hij voorts aangevoerd dat TCP pas drie maanden na de overdracht van de USB-stick, op 4 november 2011, heeft gesteld dat zij de documenten niet op de USB-stick zou hebben aangetroffen. Het feit dat TCP bij de overdracht van de bedrijfseigendommen op 1 augustus 2011 kennelijk verzuimd heeft om direct te controleren en te verifiëren wat er precies op de USB-stick stond, kan, aldus werknemer, niet voor zijn rekening en risico komen. Werknemer heeft voorts gesteld dat hij de bewuste bedrijfs-e-mails na de overdracht heeft verwijderd van zijn computer en dat hij de mails dus niet meer in zijn bezit heeft. Werknemer heeft gesteld dat hij de data circa zes weken na de overdracht op 1 augustus 2011 van zijn computer definitief heeft verwijderd. Dat komt het hof niet onaannemelijk voor en het hof acht dat ook niet onzorgvuldig, gelet op de vertrouwelijkheid van de informatie. Zo heeft ook TCP ter zitting gesteld dat haar belang bij inlevering van de e-mails erin is gelegen dat zij wil voorkomen dat concurrenten de beschikking over deze informatie zouden kunnen krijgen. Bij het uitblijven van een reactie van TCP spoedig na ontvangst van de USB-stick mocht werknemer dan ook ervan uitgaan dat hij zijn verplichting tot afgifte van de bedrijfseigendommen van TCP correct was nagekomen. De omstandigheid dat partijen in verschillende procedures verwikkeld waren geraakt, brengt naar het oordeel van het hof niet mee dat werknemer de gegevens, die hij meende correct te hebben overgedragen, langer diende te bewaren.
De stelling van werknemer dat TCP in de werkelijke proceskosten moet worden veroordeeld wegens misbruik van procesrecht, wordt niet gevolgd. De omstandigheden dat TCP naar aanleiding van het arbeidsrechtelijk geschil met werknemer verschillende procedures heeft geïnitieerd dan wel noodzakelijk heeft gemaakt en dat werknemer met disproportionele advocaatkosten is geconfronteerd, kunnen op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat het onderhavige geding achterwege had behoren te blijven.