Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/X Uitzendbureau B.V.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 17 december 2013
ECLI:NL:GHSHE:2013:6102

werknemer/X Uitzendbureau B.V.

IPR: ambtshalve toetsing van artikel 27 EEX-Vo (litispendentie). Dicta Belgische rechters van invloed op procedure in Nederland ondanks niet voldoen aan artikel 33 EEX-Vo. Concurrentiebeding hoeft bij verlenging tijdelijke arbeidsovereenkomst pas opnieuw schriftelijk te worden overeengekomen als sprake is van een zwaarder drukken-situatie

X Uitzendbureau B.V. houdt zich bezig met het zowel in Nederland als in België uitlenen van uitzendkrachten van Poolse komaf in diverse bedrijfstakken. X Uitzendbureau heeft een Belgische zustervennootschap, X Interim BVBA (hierna: Interim BVBA). Werknemer, die de Poolse nationaliteit bezit, is van 1 november 2000 tot 1 oktober 2005 op basis van een schriftelijke arbeidsovereenkomst bij X Uitzendbureau in dienst geweest. Op 26 juni 2006 is werknemer op basis van een schriftelijke arbeidsovereenkomst opnieuw bij X Uitzendbureau in dienst getreden in de functie van filiaalmanager A en wel voor de duur van één jaar. In deze arbeidsovereenkomst zijn een concurrentie- en een relatiebeding opgenomen. In maart 2009 heeft werknemer ontslag genomen bij Interim BVBA. Kort daarna is werknemer als zelfstandige werkzaamheden gaan verrichten voor uitzendbureau Z, een concurrent van X. Werknemer vordert een verklaring van recht dat het concurrentiebeding niet meer geldt. Daartoe stelt hij onder meer dat met zijn indiensttreding bij Interim BVBA (in 2007) de arbeidsovereenkomst met X Uitzendbureau is geëindigd, dan wel niet op juiste wijze bij voortzetting van zijn contract is overeengekomen. In de Belgische procedure (tegen Interim BVBA) is bepaald dat tussen werknemer en Interim BVBA geen arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen, dat werknemer daardoor al die tijd bij X Uitzendbureau in dienst is gebleven en het concurrentiebeding op grond van artikel 7:668 BW geldig is gebleven.

Het hof oordeelt als volgt. Tegen de beslissingen van de kantonrechter om zich bevoegd te achten van de vordering van werknemer, die woonachtig is in België, kennis te nemen en de toepasselijkheid van Nederlands recht op de arbeidsovereenkomst tussen werknemer en X Uitzendbureau zijn geen grieven gericht. Regels van internationale rechtsmacht zijn echter van openbare orde tenzij het zaken betreft die ter vrije bepaling van partijen staan en waarin een forumkeuze is toegestaan. Het hof merkt op dat zich bij de door werknemer in hoger beroep overgelegde stukken het vonnis bevindt van de Arbeidsrechtbank te Antwerpen van 27 maart 2012, waarin X Uitzendbureau in een procedure tegen werknemer een aantal vorderingen heeft geformuleerd die grotendeels dezelfde onderwerpen kennen als de vorderingen van werknemer in de huidige procedure. Voornoemde Belgische procedure is voorts aangevangen bij inleidende dagvaarding van 16 september 2010, terwijl de procedure bij de kantonrechter is aangevangen bij inleidende dagvaarding van 25 juli 2011. In dit geval deed zich derhalve een situatie voor als bedoeld in artikel 27 lid 2 EEX-Verordening (nr. 44/2001). Deze bepaling staat niet ter vrije bepaling van partijen en is derhalve in beginsel van openbare orde. Nu echter ten tijde van de beoordeling in hoger beroep de procedure voor de Arbeidsrechtbank Antwerpen is beëindigd, mist artikel 27 lid 2 EEX-Vo inmiddels toepassing. Partijen hadden zich in plaats daarvan op de inhoud van het gewezen vonnis kunnen beroepen. Dit vonnis komt immers op grond van artikel 33 EEX-Vo in beginsel in aanmerking voor erkenning. Geen der partijen heeft echter een beroep gedaan op het gezag van gewijsde. Ambtshalve toepassing daarvan staat het hof niet vrij.

In de relatie tussen Interim BVBA en werknemer is door de Belgische rechter onherroepelijk vastgesteld dat tussen deze beide entiteiten geen arbeidsovereenkomst bestaan heeft. De juistheid van die beslissing staat op grond van artikel 36 EEX-Vo als zodanig niet meer ter beoordeling van de Nederlandse rechter, echter uitsluitend in de relatie tussen de daarbij betrokken partijen. Dat volgt ook uit het bepaalde in de artikelen 27 lid 1 en 34 lid 3 en lid 4 EEX-Vo. In die zin is het oordeel van de kantonrechter met betrekking tot de betekenis van de Belgische uitspraken (Arbeidsrechtbank 16 februari 2010 en Arbeidshof 22 maart 2011) in dit rechtsgeding gevoerd tussen werknemer en X Uitzendbureau onjuist, nu de in artikel 33 EEX-Vo bedoelde erkenning immers slechts betrekking heeft op een tussen dezelfde partijen gevoerd rechtsgeding. Anderzijds moet worden vastgesteld dat de door werknemer thans aangevoerde feiten en omstandigheden geen andere zijn dan die welke ook zijn aangevoerd in voornoemde Belgische procedures, terwijl hij evenmin enig argument heeft aangevoerd waarom de beslissing van de Belgische rechter en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen onjuist zouden zijn. Met die vaststelling mede in het licht van het verweer van X Uitzendbureau moet derhalve worden geoordeeld dat werknemer volstrekt onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om het oordeel dat tussen hem en Interim BVBA sedert 1 mei 2007 een arbeidsovereenkomst heeft bestaan (en derhalve niet meer tussen hem en X Uitzendbureau) te kunnen rechtvaardigen. Waar werknemer geen (andere) feiten of omstandigheden heeft gesteld die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat met X Uitzendbureau sedert 26 juni 2007 geen arbeidsovereenkomst meer bestond, gaat ook het hof uit van het bestaan van een arbeidsovereenkomst tussen werknemer en X Uitzendbureau tot het moment waarop werknemer zelf ontslag heeft genomen.

Met betrekking tot het concurrentiebeding oordeelt het hof als volgt. Allereerst onderschrijft het hof het oordeel van de kantonrechter met betrekking tot de (afwezigheid van de) noodzaak om ingeval van verlenging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd opnieuw een concurrentiebeding overeen te komen. Verder is van belang dat een dergelijke noodzaak zich ook eerst voordoet indien sprake zou zijn van een zwaarder drukken van het betreffende concurrentiebeding. Niet alleen is dat niet door werknemer aangevoerd, maar zelfs als zou moeten worden aangenomen dat hij dit niettemin bedoeld heeft te stellen, dan nog is dat niet voldoende toegelicht. Zijn functie is immers niet gewijzigd en evenmin heeft de beweerdelijke wijziging van standplaats (door X Uitzendbureau overigens uitdrukkelijk betwist) een gevolg gehad voor de territoriale werking van het concurrentiebeding. De stelling dat werknemer terecht ontslag op staande voet heeft genomen wegens het onjuist dan wel te laat uitbetalen van loon, wordt als onvoldoende onderbouwd verworpen. Geen sprake van schadeplichtigheid.