Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 3 maart 2014
ECLI:NL:RBAMS:2014:1403
GVB Exploitatie B.V./werknemer
Werknemer is als trambestuurder in dienst van GVB. X heeft zijn functie als algemeen directeur bij GVB neergelegd. Onder leiding van X was eerder een veranderprogramma met de naam ‘GVB Next’ ingezet. Op 3 december 2013 is een pluche speelgoedaapje beland in de wachtruimte van de conducteurs, die de aap als grap hebben ‘omgedoopt’ tot algemeen directeur van GVB. Werknemer heeft een touwtje om zijn nek gedaan en een van zijn collega’s heeft met pen op de buik van de aap het woord ‘next’ geschreven. Werknemer heeft de aap later opgehangen voor een van de deuren van de kamer van de leidinggevenden. De aap hing met een touwtje om zijn nek aan een ventilatierooster in het plafond. Werknemer is vervolgens op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief wordt vermeld dat het gedrag van werknemer grensoverschrijdend en gezagsondermijnend is geweest en dat sprake is geweest van een intimiderend en bedreigend effect. Werknemer heeft volgens GVB in strijd met de Gedragscode van GVB gehandeld. GVB verzoekt voorwaardelijke ontbinding.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Vast staat dat de aap de week voor het incident in de wachtruimte voor de conducteurs rondslingerde en al eerder was opgehangen aan een telefoondraad. Onweersproken is gebleven dat er grappen met de aap werden uitgehaald en dat het woord ‘next’ al op de buik was geschreven door een andere collega. De teammanager heeft vervolgens, toen zij er genoeg van had, de aap in een kast gelegd. Onbetwist is gebleven dat de teammanager de medewerkers niet heeft gezegd dat zij genoeg had van de grappenmakerij en dat er consequenties zouden zijn op het moment dat er met de aap opnieuw grappen werden uitgehaald. Het is voldoende aannemelijk geworden dat werknemer niet de intentie had iemand te kwetsen of met het ophangen van de aap daadwerkelijk iemand heeft willen bedreigen. Onder deze omstandigheden wordt geen dringende reden aanwezig geacht die zou moeten leiden tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Evenmin is komen vast te staan dat de goede verstandhouding, noodzakelijk voor een verdere samenwerking tussen partijen, blijvend is komen te ontbreken. Daarbij speelt mee dat werknemer, zo heeft GVB niet weersproken, altijd goed met de teammanager heeft samengewerkt en dat zij een amicale band hadden. Werknemer heeft voorts toegegeven dat de grap onhandig was en dat hij thans inziet dat de grap niet gepast was. Hij heeft spijt betuigd en heeft zich bereid verklaard eventueel op een andere plaats binnen GVB werkzaamheden te verrichten, wanneer de teammanager niet meer met hem wenst te werken. Volgt afwijzing van het voorwaardelijk ontbindingsverzoek.