Naar boven ↑

Rechtspraak

ondernemingsraad van Centrum voor Baan en Beroep/Centrum voor Baan en Beroep (CBB)
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 2 april 2014
ECLI:NL:GHAMS:2014:1049

ondernemingsraad van Centrum voor Baan en Beroep/Centrum voor Baan en Beroep (CBB)

Wanneer is sprake van een advies van de OR in de zin van artikel 25 WOR? Holding Stichting is geen mede-ondernemer noch verplicht een sociaal plan voor dochter te financieren, ondanks grote dividenduitkeringen van dochter aan holding voorafgaand aan reorganisatie dochter.

CBB, ROC-OZL Contracting B.V. en Transfer Werkt B.V. zijn alle drie 100% dochtervennootschappen van Arcus Holding B.V. (hierna Arcus Holding). Arcus Holding is opgericht door Stichting Arcus College (hierna: Stichting Arcus), een regionaal opleidingscentrum (ook bekend als ROC), die alle aandelen in Arcus Holding houdt. In Arcus Holding en haar drie genoemde dochtervennootschappen heeft Stichting Arcus – kort gezegd – onderwijsactiviteiten ondergebracht die niet of niet rechtstreeks door het ministerie van Onderwijs worden gefinancierd, de zogenaamde private onderwijsactiviteiten. CBB detacheert ook personeel bij Stichting Arcus, met name voor niet-regulier (MBO-)onderwijs dat de stichting verzorgt, zoals inburgeringscursussen, volwassenenonderwijs en arbeidsmarktprojecten. Op 6 mei 2013 heeft CBB advies gevraagd over het voorgenomen besluit tot belangrijke inkrimping van de werkzaamheden. De OR heeft diverse vragen gesteld. Op 19 of 20 juni heeft de voorzitter van de OR de bestuurder telefonisch laten weten een negatief advies te zullen uitbrengen. Daarop heeft de bestuurder een conceptmail gestuurd waarin het besluit wordt aangekondigd met een opschortingstermijn van een maand. De OR heeft vervolgens een bericht gestuurd waarin nieuwe vragen worden gesteld alsook standpunten worden betrokken. De bestuurder heeft het besluit met een opschortingstermijn van een maand genomen. De OR stelt zich op het standpunt dat nog geen sprake is van een advies in de zin van artikel 25 WOR dan wel dat niet is voldaan aan de eisen van artikel 25 lid 3 WOR.

De Ondernemingskamer oordeelt als volgt. Uit alle stukken blijkt dat de e-mail van 21 juni 2013 moet worden beschouwd als (negatief) advies. Uit de stukken blijkt dat CBB zowel in de adviesaanvraag als in later toegezonden stukken een schatting heeft gemaakt van de toekomstverwachting van CBB. Dat CBB in de omstandigheid van een snel verslechterende financiële situatie maatregelen treft voordat zij een concreet uitgewerkt plan voor de toekomst heeft, heeft zij voldoende aan de ondernemingsraad toegelicht. Voorts is door CBB met de ondernemingsraad gesproken over een ‘flankerend beleid’ ter vervanging van een sociaal plan en binnen de – beperkte – financiële mogelijkheden van CBB. Naar het oordeel van de Ondernemingskamer valt niet in te zien waarom CBB naast het voorgaande nog een plan waaruit een toekomst voor CBB blijkt of een sociaal plan dient op te stellen. Deze verzoeken aan CBB zijn door de ondernemingsraad ook niet verder toegelicht.

Als tweede grond heeft de ondernemingsraad aangevoerd dat CBB in strijd met artikel 25 lid 3 WOR onvoldoende informatie heeft verstrekt zodat de ondernemingsraad niet in staat is (geweest) het besluit en de personele gevolgen daarvan te beoordelen. Uit het hiervoor overwogene volgt reeds dat CBB naar het oordeel van de Ondernemingskamer de vragen van de ondernemingsraad in voldoende mate heeft beantwoord. Ook de adviesaanvraag zelf is voldoende duidelijk over de inhoud van het besluit en de personele gevolgen. De door CBB te treffen maatregelen zijn telkens voldoende geschetst en in overleg met de ondernemingsraad ook verder toegelicht en uitgebreid. Zo is CBB in overleg getreden met Stichting Arcus over het vacaturebeleid van de stichting ten aanzien van boventallige medewerkers van CBB en heeft CBB met Arcus Holding overleg gevoerd over het ter beschikking stellen van € 70.000 voor flankerend beleid. Dat de ondernemingsraad – kennelijk – een ruimere financiële voorziening voor de maatregelen voor het opvangen van de personele gevolgen had gewenst maakt niet dat het voorgenomen besluit op dat punt onduidelijk is. Voor zover de ondernemingsraad betoogt dat om ‘onduidelijke reden’ CBB de genoemde € 70.000 uiteindelijk niet ter beschikking heeft gesteld, maakt het voorgenomen besluit nog niet onduidelijk. De bestuurder van CBB heeft bovendien bij een e-mail van 21 juni 2013 voorafgaand aan het uitbrengen van het advies aan de ondernemingsraad bericht dat bij een negatief advies CBB een maand moet wachten met uitvoering van het besluit en er als gevolg daarvan (vanwege de nadelige financiële gevolgen van dat uitstel, valt uit de mail af te leiden) geen financiële middelen meer beschikbaar zullen zijn. Wat dit laatste betreft heeft CBB bij monde van haar bestuurder en haar advocaat ter zitting nader verklaard dat Arcus Holding uiteindelijk toch € 70.000 ter beschikking heeft gesteld voor de opvang van de gevolgen van het besluit voor degenen die boventallig zijn verklaard. 

Ter zitting heeft de ondernemingsraad zijn stelling dat Stichting Arcus als mede-ondernemer in deze zaak heeft te gelden ingetrokken. Wel heeft de ondernemingsraad in de discussie met CBB over de door CBB te nemen maatregelen telkens aangevoerd dat op Stichting Arcus en Arcus Holding de plicht rust om aan een sociaal plan voor CBB bij te dragen. Dit onder meer omdat Arcus Holding in 2011 en 2012 een dividenduitkering (over het jaar 2010) van CBB heeft ontvangen ‘ondanks de teruglopende omzet van CBB’. De ondernemingsraad heeft echter onvoldoende gesteld, en ook is anderszins niet aannemelijk geworden, dat CBB niet tot deze dividenduitkering had mogen overgaan of dat zij bij deze uitkering de belangen van Arcus Holding heeft laten prevaleren boven haar eigen belangen, zoals de ondernemingsraad – kennelijk – ter zitting heeft willen betogen. De dividenduitkeringen zijn, zo is door de ondernemingsraad niet betwist, op basis van afspraken tussen Arcus Holding en CBB deels weer aangewend ten behoeve van CBB en de andere dochtervennootschappen. Niet gezegd kan worden dat Arcus Holding of Stichting Arcus verplicht zijn om een sociaal plan aan de medewerkers van CBB aan te bieden. De ondernemingsraad heeft ook geen feiten gesteld waarop een dergelijke verplichting gebaseerd kan worden. Dat Stichting Arcus in het verleden heeft gekozen voor een constructie waarbij zij verschillende activiteiten over verschillende entiteiten heeft verdeeld, doet in ieder geval niet een dergelijke plicht ontstaan. Daarbij is ook niet gebleken dat Stichting Arcus op oneigenlijke wijze onrendabele activiteiten in CBB heeft willen onderbrengen, waarbij zij zelf de rendabele activiteiten behield.

  • Instantie: Gerechtshof Amsterdam
  • Locatie: Amsterdam
  • ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2014:1049
  • Roepnaam: ondernemingsraad van Centrum voor Baan en Beroep/Centrum voor Baan en Beroep (CBB)
  • Zaaknummer: 200.130.537 OK
  • Nummer: AR-2014-0310
  • Wetsartikelen: 25 lid 3 WOR en 25 lid 5 WOR
  • Onderwerpen: Adviesrecht (25 WOR)
  • Trefwoorden: adviesrecht, informatie, reorganisatie, mede-ondernemerschap, sociaal plan en advies