Rechtspraak
ABN AMRO Bank N.V./NeefsRechtbank Oost-Brabant, 13 maart 2014
ABN AMRO Bank N.V./Neefs
Neefs is van 12 november 2007 tot en met 8 augustus 2011 op basis van uitzend/detacheringsovereenkomsten met Randstad bij ABN AMRO werkzaam geweest. Partijen zijn per 9 augustus 2011 een arbeidsovereenkomst aangegaan voor de duur van een jaar. In de ABN AMRO-cao 2010-2013 wordt onder meer bepaald: ‘De duur van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is maximaal drie jaren. In afwijking van wettelijke bepalingen wordt bij het aangaan of verlengen van zo’n arbeidsovereenkomst geen rekening gehouden met alle uitzend- en detacheringsperiodes bij de Bank, die liggen in het halfjaar voorafgaand aan de eerste arbeidsovereenkomst.’ Partijen verschillen van mening over de uitleg van dit artikel en het antwoord op de vraag of een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan. Volgen ABN AMRO volgt uit de bepaling dat met alle uitzend- en detacheringsperiodes (ongeacht de duur ervan) die liggen in het halfjaar voorafgaand aan de eerste arbeidsovereenkomst met ABN AMRO, geen rekening wordt gehouden. Gevolg is dat tussen de (laatste) uitzend- en detacheringsperiode en de indiensttreding bij ABN AMRO een gat van minstens zes maanden ontstaat, waardoor artikel 7:668a lid 2 BW niet van toepassing is. Volgens Neefs moet de passage ‘(periodes) … die liggen in het halfjaar voorafgaand aan de eerste arbeidsovereenkomst’ worden uitgelegd als (meerdere afgeronde) periodes die in dat halfjaar vallen. Artikel 7:691 BW bepaalt immers dat de ketenregeling van artikel 7:668a BW pas van toepassing is op een uitzendovereenkomst nadat de werknemer in meer dan 26 weken werkzaamheden heeft verricht.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Het komt aan op de bedoeling van de partijen bij de cao die naar objectieve maatstaven volgt uit de bepaling. Indien wordt uitgegaan van de stelling van ABN AMRO dat alle uitzend- en detacheringsperiodes – dus ongeacht het aantal en de duur ervan – die liggen in het halfjaar voorafgaand aan de eerste arbeidsovereenkomst met ABN AMRO, geen rekening wordt gehouden, zou de zinsnede ‘die liggen in het halfjaar’ geen betekenis hebben. Dan zou volstaan kunnen worden met de bepaling dat geen rekening wordt gehouden met de uitzend- en detacheringsperiodes direct voorafgaand aan de eerste arbeidsovereenkomst. Immers, opvolgend werkgeverschap geldt alleen bij ‘op elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten’. De zinsnede ‘die liggen in het halfjaar’ heeft wel een logische betekenis in de uitleg van Neefs. Haar uitleg dient te prevaleren boven die van ABN AMRO, zodat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan.