Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 1 april 2014
ECLI:NL:GHSHE:2014:932
werknemer/X Transportbedrijf B.V.
Werknemer is op grond van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van 6 mei 2008 tot 12 september 2008 als chauffeur in dienst geweest van werkgever. Op 8 juli 2008 is aan werknemer voorafgaand aan het vervoer van warm asfalt een ongeval overkomen in de loods van werkgever. De door hem bestuurde vrachtauto bevatte op dat moment (nog) geen lading. Werknemer heeft vervolgens de werkgever aansprakelijk gesteld voor de schade. Hij heeft daartoe gesteld dat hij om de laadklep van zijn vrachtwagen (met scharnieren aan de onderkant) te kunnen sluiten op een ladder is gestapt en dat hij vervolgens staande op deze ladder op ongeveer 4 meter hoogte met deze ladder is weggeschoven, waarna hij ten val is gekomen. Volgens werknemer heeft hij nimmer instructies gehad hoe de laadklep van de vrachtauto te sluiten, terwijl er verder ook geen toezicht is uitgeoefend. De door hem gebruikte ladder acht werknemer voorts ondeugdelijk. De kantonrechter heeft de vordering van werknemer afgewezen, nu de werknemer op geen enkele wijze de toedracht van dit ongeval kon duiden.
Het hof oordeelt als volgt. De verdeling van stelplicht en bewijslast in artikel 7:658 BW kent als achtergrond dat van een werknemer mag worden verlangd dat hij stelt en zo nodig bewijst dat hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft opgelopen, maar niet dat ook van hem mag worden verlangd dat hij aantoont wat nu precies de toedracht of oorzaak is geweest (vgl. HR 4 mei 2011, ECLI:NL:HR2001:AB1430 en HR 29 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2432).In dit geval staat naar het oordeel van het hof in voldoende mate vast dat werknemer op 8 juli 2008 in het bedrijf van werkgever bij de uitoefening van zijn werkzaamheden een ongeval is overkomen. Partijen twisten over de vraag naar de toedracht van het ongeval. Werknemer stelt dat hij, bij het gebruik van een trap om de klep van zijn vrachtauto te sluiten, ten val is gekomen. Werkgever betwist deze lezing van de feiten en suggereert dat werknemer mogelijk van de vrachtauto is gevallen. Nu in dit geding vaststaat dat werknemer de gestelde schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, is werkgever ingevolge lid 2 van artikel 7:658 BW voor deze schade aansprakelijk tenzij hij aantoont dat hij de in lid 1 van voornoemd artikel bedoelde verplichtingen is nagekomen. Deze bepaling impliceert dat op werkgever ook de bewijslast van de toedracht van het ongeval rust voor zover hij zich wil beperken tot het bewijs van het nakomen van op de aard van het ongeval toegespitste verplichtingen. Weliswaar is niet uitgesloten dat de eisen van redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat toepassing van deze bijzondere regel van bewijslastverdeling als de onderhavige achterwege moet blijven en dus moet worden uitgegaan van de hoofdregel van artikel 150 Rv, maar de enkele omstandigheid dat er mogelijk enige inconsistentie is te ontwaren in het betoog van werknemer – tijdens de descente – over de exacte toedracht (na verloop van zoveel jaren) acht het hof daartoe bepaald onvoldoende. Daarmee slaagt de grief, omdat de kantonrechter kennelijk van werknemer heeft verlangd dat diens lezing van de toedracht van het ongeval in rechte zou komen vast te staan, welke processuele eis zich niet verdraagt met hetgeen hiervoor is overwogen. De werkgever wordt opgedragen de toedracht van het ongeval te bewijzen.