Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/X Expertise BV
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 1 april 2014
ECLI:NL:GHSHE:2014:930

werkneemster/X Expertise BV

Instemming met ‘deelname aan het pensioencontract van werkgever’ impliceert niet dat werknemers zich op voorhand verbinden aan iedere mogelijke wijziging van de pensioenregeling. Verjaringstermijn pensioenwijziging vangt pas aan na einde dienstverband.

Werkneemster is op 16 september 1996 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij werkgever in dienst getreden. Laatstelijk was haar functie Büroleiter. De arbeidsovereenkomst is per 1 oktober 2010 met wederzijds goedvinden beëindigd. Bij haar indiensttreding is haar een pensioentoezegging gedaan van 1,75% per jaar. In 1998 heeft werkgever een wijzigingsbeding voorgesteld. Werkneemster heeft deze wijziging niet geaccepteerd. Met ingang van 1 januari 2004 heeft werkgever het pensioenreglement van 1999 gewijzigd. Werkneemster vordert nakoming van haar eerste pensioentoezegging. Volgens werkgever was een instemming van werkneemster met een wijziging van de voor haar geldende pensioenregeling niet nodig, omdat met haar is overeengekomen ‘deelname aan het pensioencontract van werkgever’. Met andere woorden, volgens werkgever heeft werkneemster zich op voorhand verbonden aan iedere mogelijke wijziging van de pensioenregeling.

Het hof oordeelt als volgt. Het hof is van oordeel dat werkgeer de voor werkneemster geldende pensioenregeling slechts kon wijzigen wanneer werkneemster daarmee welbewust had ingestemd (HR 12 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3570, (CZ)). Daarvan is geen sprake geweest. Werkneemster heeft uitdrukkelijk geweigerd in te stemmen. Gesteld noch gebleken is dat partijen reeds in 1996 of nadien, maar vóór 1 januari 1999 zijn overeengekomen dat werkgever de mogelijkheid had om de voor werkneemster geldende pensioenregeling eenzijdig te wijzigen. Deze welbewuste instemming was nodig, omdat tussen partijen geen eenzijdig wijzigingsbeding is overeengekomen. Weliswaar heeft werkgever verwezen naar artikel 7:613 BW, maar uit de arbeidsovereenkomst blijkt niet dat partijen een eenzijdig wijzigingsbeding zijn overeengekomen. Evenmin kan het hof de verwijzing naar de pensioenwetgeving volgen. De in 1999 geldende Pensioen- en Spaarfondsenwet voorzag niet in de mogelijkheid om eenzijdig tot wijziging over te gaan. Werkgever heeft ook niet aangevoerd, althans niet met betrekking tot de wijziging in 1999, dat de weigering van werkneemster in te stemmen met de wijziging in strijd was met het beginsel van goed werknemerschap, of dat het niet instemmen met de door haar voorgestelde wijziging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was (art. 6:248 lid 1 BW).

Werkgever heeft nog aangevoerd dat de vordering van werkneemster is verjaard (althans de termijn is gaan lopen in 1999 of 2004). Het hof stelt voorop dat het hier gaat om een vordering tot schadevergoeding. Volgens artikel 3:310 lid 1 BW verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade door verloop van vijf jaar na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de aansprakelijke persoon bekend is geworden. Deze termijn neemt niet eerder een aanvang dan op de dag na die, waarop de schadevergoeding opeisbaar is geworden, ook indien voordien reeds bekend is dat de schade geleden zal worden en wie de aansprakelijke persoon is (vgl. HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3784). Daarvan is in dit geval pas sprake per de datum waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, te weten 1 oktober 2010, omdat toen voor werkneemster het eindsaldo van de contante waarde van haar pensioenverzekeraar kenbaar was en de vordering gelet op de waardeoverdracht opeisbaar werd.