Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 22 april 2014
ECLI:NL:GHARL:2014:3376
Stichting Collusie/werkneemster
Werkneemster (geboren 1967) is met ingang van 1 augustus 2002 op grond van de ID-regeling met loonkostensubsidie bij Collusie in dienst getreden, laatstelijk als milieuzorgadviseur en secretaris en vicevoorzitter van de OR. In augustus 2010 ontstaat een geschil over de urenstaat van werkneemster. Werkneemster wenst bij een gesprek met de werkgever dat een lid van de vakbond aanwezig is. De werkgever weigert dit. Werkneemster meldt zich vervolgens – na herhaalde weigering werkneemster voor gesprekken te verschijnen en officiële waarschuwingen van werkgever aan het adres van werkneemster wegens werkweigering omdat zij niet op afspraak is verschenen – ziek wegens spanningsklachten. Sinds 30 augustus 2010 tot 1 november 2011 (datum ontbinding arbeidsovereenkomst zonder vergoeding) heeft werkneemster geen arbeid meer verricht. Thans vordert werkneemster loon omdat Collusie het loon volgens haar ten onrechte heeft opgeschort. De kantonrechter heeft de vordering tot 1 maart 2011 toegewezen.
Het hof oordeelt als volgt. Werkneemster had bij haar loonvordering, voor zover gebaseerd op artikel 7:629 BW, een verklaring van een deskundige als bedoeld in artikel 7:629a BW moeten overleggen. Artikel 7:629a lid 1 BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat de rechter een vordering tot betaling van loon als bedoeld in artikel 7:629 BW afwijst indien bij de eis niet een verklaring van een deskundige is gevoegd omtrent de verhindering van de werknemer om de bedongen of andere passende arbeid te verrichten. Op grond van het bepaalde in artikel 7:629a lid 2 BW is het overleggen van een dergelijke verklaring niet vereist indien de verhindering niet wordt betwist of het overleggen van de verklaring in redelijkheid niet kan worden gevergd. De verklaring van de huisarts van werkneemster is geen deskundigenoordeel zoals bedoeld in artikel 7:629a lid 1 BW, en gesteld noch gebleken is dat de huisarts op grond van lid 7 van dit wetsartikel als deskundige is aangewezen. Het hof voegt hier nog aan toe dat de maatregel tot opschorting van loon in de gegeven omstandigheden, waarin werkneemster zich kort daarvoor diverse malen heeft onttrokken aan de instructie om te komen praten met de directeur en daarvoor twee officiële waarschuwingen heeft gekregen, ook niet disproportioneel is.
Voor zover een beroep is gedaan op artikel 7:628 BW faalt dit. Niet gesteld kan worden dat het niet verrichten van de werkzaamheden voor rekening van Collusie moet komen. De weigering van Collusie een vakbondsvertegenwoordiger bij het gesprek toe te laten komt niet onredelijk voor.
Hoewel werkneemster in het ongelijk wordt gesteld, zal het hof zowel in eerste aanleg als in hoger beroep de proceskosten compenseren, gelet op het bepaalde in artikel 7:629a lid 6 BW.