Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 3 april 2014
ECLI:NL:GHAMS:2014:1283
ondernemingsraad van Centrum voor Baan en Beroep/Centrum voor Baan en Beroep en Stichting Arcus College
(Zie ook AR 2014-0310.) Op 5 november 2013 heeft CBB advies gevraagd aan de ondernemingsraad met betrekking tot een voorgenomen besluit tot liquidatie van de onderneming van CBB. In de adviesaanvraag benadrukt CBB het belang van een voortvarende besluitvorming (mede voor de personele gevolgen). Uit e-mailwisseling blijkt dat bestuur en de ondernemingsraad 16 december als datum hebben bepaald waarop het besluit tot liquidatie aan het personeel moet worden medegedeeld. Dit blijkt ook uit het verslag van de ondernemingsraad (11 december). Op 16 december 2013 heeft een bijeenkomst plaatsgevonden van CBB, de ondernemingsraad en medewerkers van CBB over beƫindiging van de activiteiten van de onderneming van CBB. Bij brief van 18 december 2013 vraagt de bestuurder om een toelichting van het negatieve advies dat de ondernemingsraad op 16 december 2013 aan het personeel en bestuur zou hebben gegeven. De bestuurder wijst erop dat het besluit tot liquidatie na de wachttijd van 1 maand gerekend vanaf 16 december 2013 zal plaatsvinden. Op 9 januari 2014 brengt CBB het verzoek om toelichting opnieuw onder de aandacht van de ondernemingsraad. Op 10 januari 2014 geeft de ondernemingsraad een negatief advies. De centrale vraag in deze procedure is op welk moment de wachttijd van artikel 26 lid 2 WOR aanvangt.
De Ondernemingskamer oordeelt als volgt. Gegeven de nadruk die CBB steeds heeft gelegd op de volgens haar bestaande noodzaak van snelle besluitvorming (zie de adviesaanvraag, de e-mail van 12 november 2013 aan de ondernemingsraad), van welke noodzaak de ondernemingsraad blijkens het verslag van de overlegvergadering van 6 december 2013 en zijn reactie daarop over het voorbereiden van ontslagaanvragen was doordrongen, heeft de ondernemingsraad de brief van 18 december 2013 niet anders kunnen opvatten dan als kennisgeving van het besluit tot liquidatie van de onderneming van CBB. Daarmee is de stelling van de ondernemingsraad dat zij pas bij brief van 9 januari 2014 kennis kreeg van het genomen besluit, verworpen. Nu de ondernemingsraad de brief van 18 december 2013 op 19 december 2013 heeft ontvangen, is het beroep bij verzoekschrift van 10 februari 2012 gelet op het bepaalde in artikel 26 lid 2 WOR te laat ingediend. Hieruit volgt dat de ondernemingsraad niet ontvankelijk is in zijn verzoek.