Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 13 mei 2014
ECLI:NL:GHSHE:2014:1342
werknemer/X en Y
Werknemer is in 1978 in dienst getreden van Stichting Venlose Muziekschool (hierna: VMS) als muziekdocent. Op 25 november 1982 zijn VMS en KVNL een samenwerkingsovereenkomst aangegaan. Sindsdien bepalen de statuten dat het bestuur van VMS op voordracht van KVNL wordt benoemd door de Raad van Venlo. Op 17 juni 2004 zijn de bestuursleden X en Y van VMS uit functie getreden. Vanaf die datum bleef VMS zonder bestuur. X en Y waren tevens bestuursleden van KVNL. KVNL is in 2004 failliet verklaard. Werknemer heeft X en Y aansprakelijk gesteld en gevorderd dat zij hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot betaling aan werknemer van een bedrag van € 101.554,20, met wettelijke rente vanaf 13 maart 2007 (de ontbindingsvergoeding toegewezen op ontbindingsverzoek van werknemer). Aan zijn vordering heeft werknemer ten grondslag gelegd dat X en Y persoonlijk onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld. Door als bestuurders van VMS af te treden zonder te voorzien in een nieuw bestuur, de arbeidsovereenkomst met werknemer in stand latende, valt aan hen persoonlijk een voldoende ernstig verwijt te maken van de omstandigheid dat VMS haar verplichtingen uit (de beëindiging van) de arbeidsovereenkomst met werknemer niet kan voldoen. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat werknemer nog steeds bij VMS in dienst was (en niet was overgegaan naar KVNL) en heeft de vordering afgewezen. Tegen dit oordeel keert werknemer zich in hoger beroep, stellende dat X en Y in hoger beroep hadden moeten gaan van de ontbindingsbeschikking indien er geen arbeidsovereenkomst zou hebben bestaan.
Het hof oordeelt als volgt. De aard van een beslissing als bedoeld in artikel 7:685 BW wettigt niet te aanvaarden dat in een volgend geding bindende kracht toekomt aan een dergelijke beslissing omtrent een voorvraag (bestaan van een arbeidsovereenkomst). Het betreft immers hierbij niet zozeer de beslissing van een rechtsstrijd, als wel de vaststelling van een billijke regeling door een onpartijdige rechter (zie ook HR 3 december 1982, NJ 1983/182). Verder overweegt het hof dat het bestaan van de beschikking d.d. 13 maart 2007 ook niet wegneemt dat X en Y, in een procedure waar het hun persoonlijke aansprakelijkheid betreft, alle hen betreffende weren mogen aanvoeren, welke door de rechter zullen moeten worden beoordeeld. Het hof oordeelt vervolgens dat werknemer onvoldoende heeft bewezen dat hij een dienstverband met VMS had ten tijde van het vertrek van X en Y. Uit het dossier blijkt immers dat werknemer reeds op 1987 eervol ontslag zou hebben genomen. De vraag of in 1982 ook sprake is geweest van een overgang van onderneming behoeft geen beantwoording meer.