Rechtspraak
werkneemster/Stichting Bronovo-Nebo
(Cassatieberoep van AR 2014-0476.) Het ziekenhuis Bronovo heeft een groot aantal medisch-specialistische afdelingen waaronder oogheelkunde (hierna: de polikliniek oogheelkunde). Oogheelkundige zorg wordt verleend op twee locaties, te weten in Den Haag (in het ziekenhuis zelf, hierna: locatie Den Haag) en in het gezondheidscentrum Wassenaar (de nevenlocatie, hierna: locatie Wassenaar). X, geboren in 1953, is sedert 1991 als vrijgevestigd specialist werkzaam geweest in de polikliniek oogheelkunde op de locatie Den Haag, aanvankelijk voor anderhalve dag, later voor twee dagen in de week. Naast X was er sedert 1997 in de vakgroep oogheelkunde op de locatie Den Haag een tweede ‘vrijgevestigde’ oogarts werkzaam, te weten de oogarts A. A was daar voltijds werkzaam. In de loop van de tijd zijn er in de samenwerking tussen X en A dermate serieuze problemen ontstaan, dat de raad van bestuur van Bronovo (hierna: de RvB) aanleiding zag het bureau Intermezzo Management in te schakelen om te rapporteren over de verhoudingen binnen de vakgroep oogheelkunde. Naar aanleiding van de rapportage van genoemd bureau heeft de RvB besloten beide oogartsen ‘uit elkaar te halen’. A bleef op de locatie Den Haag werkzaam en X is door de RvB opgedragen haar werkzaamheden met ingang van 1 september 2008 te verrichten op de locatie Wassenaar, aanvankelijk voor de duur van drie maanden, later tot 1 juli 2009, de datum waarop een door de RvB voorgenomen reorganisatie zou zijn afgerond. X heeft aan de opdracht om (voor enige tijd) op de locatie Wassenaar te gaan werken geen gehoor willen geven, waarna aan X per 1 september 2008 de toegang tot de locatie Den Haag is ontzegd. In het kader van de voorgenomen reorganisatie heeft de RvB B, verbonden aan het LUMC, de opdracht gegeven een plan van aanpak voor de vakgroep oogheelkunde te ontwerpen. In februari 2009 heeft B een conceptplan uitgebracht dat onder meer voorzag in roulatie van de oogartsen over de twee hiervoor aangeduide locaties. Kern van de procedure bij het hof was de vraag of de voorzieningenrechter in zijn vonnis van 16 oktober 2009 op goede grond geoordeeld heeft dat X moest worden toegelaten op de locatie Den Haag (totdat een definitieve oplossing over de roulatie van de oogartsen over de locatie Den Haag en de locatie Wassenaar was bereikt). Het hof oordeelde dat de veroordeling tot toelating van de medisch-specialist te prematuur was. Tegen dit oordeel keert X zich in cassatie met motiveringsklachten.
De A-G concludeert als volgt. Het hof heeft niet overwogen dat de gevorderde voorziening uitsluitend kan worden toegewezen bij een patstelling. In de redenering van het hof was het te vroeg voor een voorlopige voorziening als gevorderd (‘prematuur’). Dát oordeel is gemotiveerd met het argument dat er nog geen patstelling was en daarnaast met het argument dat toewijzing een te forse inbreuk zou zijn op het werk van prof. Luyten (de persoon die was aangetrokken om orde op zaken te stellen) en de precaire verhoudingen binnen de vakgroep. Voorts acht de A-G de afweging van het hof tussen enerzijds de belangen van X en de succesvolle afronding van de werkzaamheden van prof. Luyten niet onjuist en voldoende gemotiveerd.
De Hoge Raad oordeelt als volgt. De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Volgt niet-ontvankelijkheid ex artikel 80a Wet RO.