Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Vleeswarenfabriek X B.V.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 3 juni 2014
ECLI:NL:GHSHE:2014:1634

werknemer/Vleeswarenfabriek X B.V.

Werknemer handelt niet bewust roekeloos door op de rand van een grote vleeskookketel te gaan staan om zodoende bij de technische ruimte te komen. Werkgever schendt zorgplicht door gevaarlijke werkomstandigheden toe te laten (klimmen op kookeiland kwam regelmatig voor).

Werknemer (33 jaar) is op 11 juni 2007 in dienst gekomen van Vleeswarenfabriek als aankomend assistent-productleider. Hij was laatstelijk werkzaam in de functie van productiemanager/KAM-functionaris (Kwaliteit-Arbo-Milieu). In de fabriek zijn kookeenheden (ook wel kookketels genoemd) aanwezig, waarin vlees gekookt wordt. Werknemer is op 17 mei 2011 tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden op een in werking zijnde kookeenheid geklommen om zich de toegang te verschaffen tot de op een hoogte van 1.30 m boven de bovenzijde van de kookeenheid gelegen technische ruimte, via een luik van ca. 80x80 cm. Hij deed dit om een serienummer te controleren voor het bestellen van een reserve-onderdeel van de technische ruimte. Hij is over de randen van de kookketels en op de afdekplaat gaan staan. Werknemer is vervolgens teruggegaan om van een collega een telefoon met zaklamp te lenen, omdat hij het serienummer niet kon zien. Bij deze tweede ‘poging’ is het uiteindelijk mis gegaan. Werknemer is in een kookketel gevallen met vlees en vleesbouillon met een temperatuur van ongeveer 90°C. Collega’s hebben hem uit de ketel getrokken. Werknemer heeft ernstig letsel (meer dan 40% van zijn lichaamsoppervlakte is verbrand, waarvan 37% derdegraads). De Arbeidsinspectie heeft werknemer een boete opgelegd. De kantonrechter heeft de vordering op grond van artikel 7:658 BW afgewezen, wegens het ontbreken van een zorgplichtschending door de Vleesfabriek.

Het hof oordeelt als volgt. Allereerst antwoordt het hof op de incidentele grief dat sprake is van bewuste roekeloosheid. Naar het oordeel van het hof is niet vast komen te staan dat werknemer zich tijdens het (voor de tweede maal) uit het luik op de kookeenheid laten zakken onmiddellijk voorafgaand aan het ongeval daadwerkelijk bewust is geweest van het roekeloos karakter van die gedraging. Dat kan niet worden afgeleid uit de zin uit de verklaring van werknemer tegenover de Arbeidsinspectie dat hij zich bewust was van het gevaar voor vallen in de ketel. In diezelfde verklaring zegt werknemer immers dat hij niet genoeg heeft nagedacht en ook dat hij bij de tweede keer dat hij de kookeenheid beklom het risico niet meer besefte. De waarschuwing van productieleider Y aan werknemer, toen hij zijn telefoon met zaklamp aan werknemer uitleende, kan evenmin leiden tot bewust roekeloos handelen zoals de Hoge Raad dat heeft gedefinieerd. Het feit dat werknemer zelf achteraf vindt dat sprake was van een ‘stommiteit’ of een ‘domme actie’ van zijn kant maakt dat niet anders.

Met betrekking tot de zorgplicht oordeelt het hof als volgt. Vast staat dat het klimmen op kookeenheden regelmatig gebeurde en ook dat het kennelijk niet ongebruikelijk was om de route via de kookeenheid met de losse afdekplaten en het luik te nemen om in de technische ruimte te komen. Er waren zelfs verschillende methoden voor: behalve de methode die werknemer gebruikte namelijk ook het plaatsen van een ladder in de kookeenheid (met een losse, kromme bodem), het plaatsen van een ladder voor de kookeenheid en het plaatsen van pallets op de kookeenheid. Vleeswarenfabriek heeft dat niet betwist. Dit terwijl er ook een alternatieve, langere, route buitenom naar de technische ruimte was via een ladder en een luik in de buitenmuur. Deze route werd normaliter door externe monteurs gebruikt als het productieproces aan de gang was. Het hof is van oordeel dat Vleeswarenfabriek de bedrijfsruimte had kunnen inrichten en/of maatregelen had kunnen en moeten treffen die redelijkerwijs nodig waren om het klimmen op de kookeenheid te voorkomen. Niet alleen kon ook het klimmen op de niet in werking zijnde kookeenheid met losse afdekplaten tot ongevallen leiden, welke methode men daarvoor ook gebruikte, ook had Vleeswarenfabriek er rekening mee kunnen en moeten houden dat de mogelijkheid aanwezig was dat werknemers ook op de kookeenheid met de losse afdekplaten zouden klimmen als deze in werking was (met nog ernstiger gevolgen bij een ongeval). Een externe monteur was immers al eens op deze in werking zijnde kookeenheid geklommen, terwijl ook het klimmen op de kookeenheid met de vaste deksel kennelijk gebruikelijk was, soms ook als deze in bedrijf was. Het hof is verder van oordeel dat Vleeswarenfabriek het klimmen op de kookeenheid met de losse afdekplaten vrij eenvoudig, al dan niet definitief, fysiek had kunnen voorkomen, bijvoorbeeld door het plaatsen van een hangslot op het luik of door het verplaatsen van de kookeenheid, zoals werknemer heeft gesteld. Aan het hiervoor overwogene kan – anders dan de rechtbank heeft geoordeeld – niet afdoen dat werknemer tevens KAM-functionaris was. Als onvoldoende betwist staat vast dat werknemer, die een hbo-opleiding veehouderij heeft gedaan, na zijn indiensttreding bij Vleeswarenfabriek cursussen had gevolgd op het gebied van management en kwaliteit, maar dat hij, behalve een opleiding in voedselveiligheid (nog) geen opleiding had gevolgd op arbogebied en daarmee geen ervaring had. Vast staat dat ten tijde van het ongeval het arbo- en veiligheidsbeleid (de RI&E) nog (verder) ontwikkeld moest worden. Daarbij is van belang dat werknemer 55 à 60 uur per week werkte en dat bij Vleeswarenfabriek de voortgang en de kwaliteit van het productieproces voorop stonden.