Rechtspraak
werknemer/werkgever
Werknemer is op 13 maart 2012 op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van zes maanden in dienst getreden. Op 17 september 2012 is de arbeidsovereenkomst met zes maanden verlengd. Op 24 september 2012 is werknemer op staande voet ontslagen wegens extreem agressief wangedrag. Werknemer heeft geprotesteerd tegen het ontslag. Aanvankelijk heeft hij zich beroepen op de nietigheid van het ontslag, vervolgens op de onregelmatigheid van het ontslag, waarbij hij aanspraak heeft gemaakt op schadevergoeding. Tussen (de gemachtigden van) partijen is vervolgens onenigheid gerezen over de omvang van de gefixeerde schadevergoeding. Daarop concentreert zich het onderhavige geschil. Werknemer maakt aanspraak op de gefixeerde schadevergoeding welke hem op grond van artikel 7:680 BW toekomt. Hij stelt dat die schadevergoeding minimaal drie brutomaandlonen bedraagt. Werkgever bestrijdt dat. Hij stelt dat de gefixeerde schadevergoeding gelijk is aan het loon over de opzegtermijn.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Op grond van artikel 7:680 BW is de gefixeerde schadevergoeding in geval van een schadeplichtig ontslag (art. 7:677 lid 4 BW) gelijk aan het bedrag van het in geld vastgesteld loon voor de tijd dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. In deze bepaling is niet een minimum opgenomen. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussen hen geldende opzegtermijn bij tussentijdse opzegging een maand bedroeg. Terecht heeft werkgever aangevoerd dat hij bij regelmatige opzegging op 24 september 2012 had moeten opzeggen tegen het einde van de maand oktober 2012. Dat betekent dat aan werknemer een gefixeerde schadevergoeding toekomt gelijk aan het loon over de periode van 24 september 2012 tot 1 november 2012. Waar werknemer stelt dat de gefixeerde schadevergoeding minimaal drie maandsalarissen bedraagt, heeft hij het oog op het bepaalde in artikel 7:680 lid 5 BW. Die stelling berust echter op een onjuiste uitleg van de wet. Artikel 7:680 lid 5 BW ziet immers op de matigingsbevoegdheid van de rechter, voor het geval de gefixeerde schadevergoeding hem met het oog op de omstandigheden van het geval bovenmatig voorkomt. Daarbij moet gedacht worden aan situaties waarbij toekenning van de gefixeerde schadevergoeding tot een onbillijk resultaat zou leiden, bijvoorbeeld bij vroegtijdige opzegging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zonder tussentijds opzegbeding. In dat geval kan de rechter matigen, maar die matigingsbevoegdheid is beperkt tot een bodembedrag van drie maandlonen. In het onderhavige geschil komt de rechter evenwel niet aan matiging toe.