Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 26 augustus 2014
ECLI:NL:GHSHE:2014:2974
werkgever/Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten
De onderhavige zaak betreft een verzet tegen een dwangbevel opgelegd door Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten, nadat de werkgever geen gehoor heeft gegeven aan betaling van een hoofdsom van € 2.048,01 ter zake van openstaande premies over de premiejaren 2009 en 2010. Werkgever voert als verweer onder meer dat de adressering niet juist is, wegens het ontbreken van een huisnummer.
Het hof oordeelt als volgt. Met de kantonrechter oordeelt het hof dat in casu geen sprake is van een onjuiste, maar onvolledige adressering. Nu uit de overgelegde stukken van Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten blijkt dat de aanmaningsbrief is aangekomen, gaat het hof aan het ontbreken van een huisnummer voorbij. Ook het feit dat inmiddels de naam van de stichting is gewijzigd in Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten, doet niet af aan het vorderingsrecht van laatstgenoemde. Aan het slot van zijn memorie van grieven betoogt werkgever dat genoemd verplichtstellingsbesluit door een onbevoegd persoon is genomen, namelijk door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en niet door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zoals artikel 2 Wet Bpf 2000 voorschrijft. Het hof verwerpt dit standpunt, nu evident is dat de staatssecretaris bij het uitvaardigen van genoemd verplichtstellingsbesluit in de plaats van de minister is opgetreden (zie art. 46 lid 2 Grondwet).
Voorts betoogt werkgever dat hij niet onder de reikwijdte van het verplichtstellingsbesluit valt, met een beroep op de clausule ‘Alles met dien verstande, dat’. Bij de uitleg van deze bepalingen dient de zogenoemde cao-norm te worden gehanteerd. Met inachtneming van die norm is het hof met de kantonrechter van oordeel dat de genoemde bepalingen betrekking hebben op situaties waarin werkgevers werknemers uitzenden naar een branche waarin een andere verplichtstellingsregeling geldt. De betreffende bepalingen dienen ter voorkoming van een overlap van regelingen. Nu niet is gesteld noch is gebleken dat werkgever is aangesloten bij een ander bedrijfstakpensioenfonds dan wel zijn activiteiten onder een ander bedrijfstakpensioenfonds vallen, heeft de kantonrechter terecht geoordeeld dat werkgever een deelnemingsplicht heeft.
Ten slotte voert de werkgever aan dat de premienota's onjuist zijn vastgesteld en dat terzake de bewijslast op Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten rust. Hoewel werkgever gelijk heeft dat het aan de stichting is te bewijzen wat de omvang van haar vorderingsrecht betreft, heeft de stichting evenwel terecht gebruikgemaakt van haar bevoegdheid op grond van artikel 4.2 van het uitvoeringsreglement ‘om de nodige gegevens naar beste weten vast te stellen’, aan welke vaststelling werkgever is gebonden. Werkgever heeft namelijk elk contact en de uitnodigingen met de boekhouder naar de stukken te kijken afgehouden.