Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 2 september 2014
ECLI:NL:GHDHA:2014:2818
Yami BV/Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek c.s.
Naar aanleiding van diverse premienota’s is discussie ontstaan omtrent de door Yami (werkgever) verschuldigde premiebedragen. Er heeft uitvoerig onderzoek van de kant van PMT plaatsgevonden en daartoe is ook door Yami haar loonadministratie in kopie aan PMT verstrekt en heeft PMT ruimschoots de tijd gehad om tot aanpassing van haar in rekening gebrachte bedragen te komen, waarna bij/na een gesprek bij de door PMT ingeschakelde deurwaarder tot een finale kwijtingafspraak is gekomen. Zoals Yami heeft aangevoerd, gaat het daarbij om een vaststellingsovereenkomst, die betrekking heeft op de hele periode waarop de nota’s betrekking hebben. Achteraf blijken de premiebedragen toch hoger uit te vallen. PMT beroept zich op dwaling van de vaststellingsovereenkomst.
Naar het oordeel van het hof heeft PMT onvoldoende gesteld om te oordelen dat het voor Yami zo duidelijk was dat de thans alsnog over die periode gevorderde bedragen – met betrekking tot werknemer X en twee andere werknemers – ontbraken of de bij de vaststellingsovereenkomst afgesproken bedragen te laag waren dat zij PMT daarop had moeten wijzen. Daarbij is in aanmerking genomen dat Yami onweersproken heeft gesteld dat PMT geen gevolg heeft willen geven aan haar verzoek om een overzicht met per werknemer uitgesplitste premiebedragen, teneinde het controleren van de juistheid van de uiteindelijk in rekening gebrachte premiebedragen te vergemakkelijken. Evenmin heeft PMT voldoende gesteld om te oordelen dat Yami er niet op mocht vertrouwen dat met de betaling van het overeengekomen bedrag ‘het boek definitief werd gesloten’ (voor zover betrekking hebbend op de periode t/m 30 september 2008). Als PMT meer vrijheid ter zake had willen behouden, dan had zij daaromtrent een (duidelijk) voorbehoud moeten maken, hetgeen zij niet heeft gedaan. Het beroep op dwaling faalt derhalve.