Naar boven ↑

Rechtspraak

X/Johnsol B.V.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 3 september 2014
ECLI:NL:RBROT:2014:7265

X/Johnsol B.V.

Bestuurder is niet op grond van arbeidsovereenkomst in dienst van vennootschap, omdat geen loon is betaald. Ontslag als bestuurder leidt niet tot wanprestatie of onrechtmatige daad.

X is in 2008 tot bestuurder van Johnsol benoemd. De BV van de stiefvader van X is enig aandeelhouder van Johnsol. Tijdens de buitengewone aandeelhoudersvergadering van 4 oktober 2013 is X ontslagen als bestuurder. X stelt dat Johnsol schadeplichtig is, primair op grond van wanprestatie en subsidiair op grond van onrechtmatige daad. Volgens X ontbreekt een deugdelijke grondslag voor het ontslag en lijdt hij als gevolg daarvan schade.

De rechtbank zal eerst de vraag beantwoorden of tussen partijen – naast de vennootschapsrechtelijke verhouding – een arbeidsovereenkomst bestaat of heeft bestaan. Vaststaat dat partijen geen schriftelijke arbeidsovereenkomst hebben gesloten. Tussen partijen staat vast dat Johnsol nooit loon heeft betaald aan X. Volgens X is afgesproken dat hij, zodra Johnsol een rendabel bedrijf zou zijn, met terugwerkende kracht een vergoeding voor de door hem verrichte werkzaamheden zou ontvangen. De rechtbank ziet geen aanleiding X toe te laten tot bewijslevering. Nog daargelaten de vraag of de gestelde afspraak voldoende feitelijk geconcretiseerd is, heeft te gelden dat het salaris van de directeuren ingevolge artikel 12 lid 3 van de statuten (en ingevolge art. 2:245 BW) dient te worden vastgesteld door de algemene vergadering. Ook indien het vereiste bewijs van de gestelde afspraak zou worden geleverd, is dus een bezoldigingsbesluit nodig om te kunnen concluderen dat sprake is van het element loon. Niet in geschil is dat een bezoldigingsbesluit met betrekking tot het salaris van X ontbreekt. Er is derhalve geen arbeidsovereenkomst ex artikel 7:610 BW tot stand gekomen. Er wordt niet toegekomen aan de beoordeling van de vraag of sprake is van een uitzondering op de hoofdregel dat het vennootschapsrechtelijk ontslag in beginsel tevens de beëindiging van de arbeidsovereenkomst impliceert (HR 5 april 2005, JOR 2005/144 en 145), zoals namens X is bepleit. Nu geen sprake is van een arbeidsovereenkomst en gesteld noch gebleken is dat een andersoortige overeenkomst is aangegaan, kan geen sprake zijn van wanprestatie.

Voorts is de gestelde onrechtmatige daad niet komen vast te staan. X heeft aangevoerd dat het aan zijn jarenlange werkzaamheden en inspanningen te danken is dat Johnsol een stabiele marktpositie heeft weten te verwerven. Hij verkeerde gerechtvaardigd in de veronderstelling dat zijn inzet en bijdrage op enig moment zouden worden beloond en Johnsol heeft hem dat ook jarenlang voorgehouden, aldus X. Johnsol heeft echter op rechtsgeldige wijze gebruik gemaakt van haar wettelijke en statutaire bevoegdheid X te ontslaan. X heeft zijn stellingen ten aanzien van onrechtmatig handelen onvoldoende feitelijk onderbouwd, zodat aan bewijslevering op dit punt niet wordt toegekomen. Daarbij komt dat ook de verdere vereisten voor aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad na het verweer van Johnsol onvoldoende concreet en specifiek zijn uitgewerkt, met name op het punt van het vermeende causaal verband en de omvang van de schade.