Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 7 oktober 2014
ECLI:NL:GHSHE:2014:4075
werkneemster/Thuiszorgcentrum X
(Vervolg op ECLI:NL:GHSHE:2014:1349.) Werkneemster is sinds 24 oktober 1983 werkzaam als thuiszorgmedewerkster (thuishulp A) in dienst van (de rechtsvoorganger van) het thuiszorgcentrum. Op deze arbeidsovereenkomst is de CAO voor de Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg, Kraam- en Jeugdgezondheidszorg (hierna: de cao) van toepassing. De cao kent een definitie van arbeidsduur. In de arbeidsovereenkomst van werkneemster is bepaald dat zij met ingang van 20 maart 2000 gedurende 27 tot, indien noodzakelijk, maximaal 32 uur per week werkt. In deze procedure vordert werkneemster onder meer uitbetaling van – volgens haar – ten onrechte ingehouden vakantie-uren. Het thuiszorgcentrum heeft niet betwist dat zij aan werkneemster over de gevorderde periode niet 197 vakantie-uren per jaar maar in totaal 94 vakantie-uren minder heeft toegekend. Ter rechtvaardiging daarvan heeft het thuiszorgcentrum het volgende aangevoerd. Het merendeel van de indicaties voor thuiszorg wordt afgegeven voor 3 uur per week. In verband daarmee plant het thuiszorgcentrum voor haar personeel werkdagen in van tweemaal 3 uur, te weten van 09.00 tot 12.00 uur en van 13.00 tot 16.00 uur. Werkneemster weigert echter om na 15.00 uur werkzaamheden te verrichten. Deze starre opstelling heeft tot gevolg dat werkneemster op middagen waarop er wel werk is, niet kan worden ingepland. Als gevolg daarvan werkt zij gemiddeld minder dan de overeengekomen arbeidsomvang van 27 uur per week. Deze minderuren mag het thuiszorgcentrum verrekenen met niet genoten vakantie-uren.
Het hof oordeelt als volgt. Het hof constateert dat uit de door werkneemster bij de inleidende dagvaarding overgelegde weekstaten, waarnaar zij in de memorie van grieven heeft verwezen, blijkt dat werkneemster vaak is ingepland voor werkzaamheden die eerder zijn aangevangen dan 09.00 uur (namelijk om 08.00 uur of 08.30 uur). Verder blijkt uit de weekstaten dat werkneemster vaak is ingedeeld voor het verrichten van werkzaamheden bij cliënten voor een tijdvak van minder dan 3 uur (bijvoorbeeld anderhalf of 2 uur). Dat komt zowel voor bij werkzaamheden in de ochtenduren als bij werkzaamheden in de middagen. Dit doet afbreuk aan het in eerste aanleg door het thuiszorgcentrum gevoerde verweer dat zij haar personeel in de praktijk slechts in blokken van 09.00 tot 12.00 uur en van 13.00 tot 16.00 uur kan inplannen. Het thuiszorgcentrum heeft voorts niet de stelling van werkneemster betwist dat zij omstreeks 200 mensen in dienst heeft en dat dit haar de mogelijkheid geeft om bij de planning van de werkzaamheden rekening te houden met het feit dat werkneemster haar beschikbaarheid in beginsel wil beperken tot de periode van 08.00 tot 15.00 uur. Het hof concludeert dat niet is komen vast te staan dat het voor het thuiszorgcentrum redelijkerwijs niet mogelijk is om werkneemster gedurende gemiddeld 27 uren per week in te plannen. Dit brengt mee dat er geen deugdelijke grondslag is voor het thuiszorgcentrum om de door haar gestelde ‘min-uren’ te verrekenen met de aan werkneemster toekomende vakantie-uren.