Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 21 oktober 2014
ECLI:NL:GHARL:2014:8066
Tandartsenpraktijk/werkneemster
Werkneemster, geboren 1971, is van 1 januari 2003 tot 15 januari 2011 werkzaam geweest als tandartsassistente in dienst van de Tandartsenpraktijk. Werkneemster is op 18 februari 2009 uitgevallen wegens arbeidsongeschiktheid. In augustus 2009 zijn de medische belemmeringen weg, maar is vanwege een ernstig verstoorde arbeidsverhouding nog steeds sprake van een situatie van situatieve arbeidsongeschiktheid. Per 10 september 2010 heeft de Tandartspraktijk een loonsanctie (art. 7:629 lid 3 BW) opgelegd aan werkneemster. Het UWV oordeelde dat geen sprake was van verwijtbare schending van re-integratieverplichtingen door werkneemster. Werkneemster heeft op 15 november 2010 ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht. Bij beschikking van 5 januari 2011 heeft de kantonrechter te Sneek dit verzoek toegewezen per 15 januari 2011 en een vergoeding van € 13.900 toegewezen gebaseerd op een C-factor van 0,5. Werkneemster heeft in eerste aanleg doorbetaling van loon gevorderd van 10 september 2010 tot 15 januari 2010, te vermeerderen met wettelijke verhoging en wettelijke rente. Voorts stelt werkneemster dat zij de ‘was’ voor de Tandartspraktijk deed en dat haar een vergoeding van € 15 per week was toegezegd, maar dat zij dit bedrag nimmer heeft ontvangen. In reconventie vordert de Tandartsenpraktijk schadevergoeding wegens schending van het geheimhoudingsbeding. Op 5 juni 2009 heeft werkneemster bij het Regionaal Tuchtcollege voor de gezondheidszorg te Groningen moeten getuigen tegen een van de maatschapsleden in een klachtprocedure door C. De inmiddels vijf jaar geëxpireerde CAO Tandartsassistenten (looptijd tot 1 januari 2005) kent een geheimhoudingsbeding. Deze cao is op de arbeidsovereenkomst van toepassing.
Het hof oordeelt als volgt. De centrale vraag is of de Tandartsenpraktijk terecht een loonsanctie aan werkneemster heeft opgelegd, wegens onvoldoende meewerken aan het re-integratieproces. Deze klachten vallen op zich onder het bereik van artikel 7:629 lid 3 onder d en e BW. Behoudens dat de loonsanctie niet zodanig is geredigeerd dat werkneemster weer haar loon uitbetaald zou krijgen indien zij meewerkte aan een gesprek over re-integratie, blijkt niet dat werkneemster een dergelijk gesprek categorisch heeft geweigerd. Zij had aangedrongen op een gesprek met aanwezigheid van advocaten en begeleiding na 14 september 2010 in plaats van het door de Tandartsenpraktijk voorgestelde gesprek voor 8 september 2010. Gelet ook op het rapport van de deskundige A en diens aanbevelingen, mocht van de Tandartsenpraktijk worden verwacht dat zij bij het plannen van de bespreking met werkneemster iets meer welwillendheid had betoond en rekening had gehouden met het belang van werkneemster om zich te doen bijstaan. Dit is ook de strekking van het deskundigenadvies van het UWV. De loonsanctie is dus ten onrechte opgelegd.
Het hof neemt aan dat er inderdaad sprake was van ‘praktijkwas’ die door werkneemster werd verricht. Anders dan werkneemster in haar berekening laat zien, acht het hof niet aannemelijk dat deze was 52 keer per jaar plaatsvond. Er vindt derhalve een herberekening plaats.
Het feit dat werkneemster gedurende haar werktijd regelmatig met familie en vrienden belde, waardoor zij enerzijds hoge telefoonkosten genereerde en niet productief was, en anderzijds de Tandartsenpraktijk niet goed bereikbaar was, kan niet tot een veroordeling van € 10.000 leiden. Niet geoordeeld kan worden dat werkneemster verboden was te bellen en dat zij opzettelijk dan wel bewust roekeloos schade toebracht aan de praktijk (art. 7:661 BW).
Met betrekking tot de vermeende schending van het geheimhoudingsbeding uit de inmiddels ruim vijf jaar geëindigde CAO Tandartsassistenten, oordeelt het hof dat het zeer de vraag is of partijen aan dit beding zijn gebonden. Los daarvan oordeelt het hof dat het beding zelf ruimte laat voor werkneemster om voor het Tuchtcollege te verklaren zoals zij heeft gedaan. Er is derhalve geen sprake van een schending van het beding.