Naar boven ↑

Rechtspraak

Y Holding/X BV
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 16 september 2014
ECLI:NL:GHAMS:2014:3875

Y Holding/X BV

Ontslag bestuurder mangement-bv leidt tot einde opdrachtovereenkomst en aandeelhouderschap, maar tevens tot een additionele schadevergoeding van een jaarsalaris naast uitbetaling opzegtermijn.

Y oefent onder de naam Maes&Lunau een onderneming uit op het gebied van arbeidsbemiddeling (‘executive search’). Aandeelhouders van Y zijn A, B, C en X. De partners ontvangen ieder een managementvergoeding van € 216.000 per jaar. X Holding is de praktijkvennootschap van X en fungeerde als Algemeen Directeur (Managing Partner) van Y, naast zijn werkzaamheden als ‘executive search consultant’. X Holding ontving daarvoor een additionele vergoeding van € 10.000 per jaar. In november 2011 heeft X aangekondigd dat hij terug wilde treden als Algemeen Directeur. In een vergadering van 18 mei 2012 hebben de overige partners besloten tot het ontslag van X Holding als bestuurder. Y heeft bij brief van 18 mei 2012 aan X Holding medegedeeld dat zij met onmiddellijke ingang wordt ontslagen als bestuurder en daarbij tevens de managementovereenkomst opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden. X Holding heeft Y op 16 oktober 2012 gedagvaard en heeft gevorderd – kort gezegd – primair vernietiging van de besluiten van de algemene vergadering van aandeelhouders van 18 mei 2012 en van 4 juni 2012 en subsidiair veroordeling van Y tot betaling van een bedrag van € 781.794 met rente aan schadevergoeding.

Het hof oordeelt als volgt. De reikwijdte van de opzegbepaling – dat wil zeggen of de managementovereenkomst te allen tijde opzegbaar is of uitsluitend tegelijk met ontslag als statutair directeur, is een vraag van uitleg, aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Contractspartijen bij de managementovereenkomst zijn X Holding en Y. Niet in geschil is dat alle partners via hun praktijkvennootschappen een vergelijkbare managementovereenkomst zijn aangegaan met Y. De wijze waarop zij hun samenwerking als aandeelhouders en bestuurders van Y hebben vormgegeven brengt mee dat een onlosmakelijke band bestaat tussen de hoedanigheid van aandeelhouder, statutair bestuurder en opdrachtnemer. Partijen hebben dit onder andere tot uitdrukking gebracht in de tekst van artikel 10 lid 2 door aan de bevoegdheid tot opzegging toe te voegen onverminderd het in de wet en de statuten bepaalde omtrent schorsing en ontslag van de bestuurder. Naar het oordeel van het hof is hiermee een verbinding gelegd tussen de hoedanigheid van statutair bestuurder en de contractuele relatie als opdrachtnemer. De wijze waarop de partners in de algemene vergaderingen van 18 mei en 4 juni 2012 de besluitvorming over het ontslag van X Holding als bestuurder hebben ingericht, strookt met dit uitgangspunt. In de oproeping van 2 mei 2012 voor de algemene vergadering van 18 mei 2012 is het agendapunt als volgt geformuleerd: het voorgenomen besluit van de aandeelhouders om de managementovereenkomst tussen Y B.V. en X Holding B.V. op te zeggen, onder gelijktijdig ontslag van X Holding B.V. als bestuurder van Y B.V. Ook in de brief van 18 mei 2012 waarbij het besluit aan X Holding werd medegedeeld, wordt een koppeling gelegd tussen ontslag als bestuurder en opzegging van de managementovereenkomst. Tegen deze achtergrond dient artikel 10 lid 2 aldus te worden uitgelegd dat opzegging van de managementovereenkomst in dit geval niet mogelijk is zonder gelijktijdig ontslag van de opdrachtnemer als statutair directeur.

Het besluit van 18 mei 2012 tot ontslag van X Holding als bestuurder en tot opzegging van de managementovereenkomst zal worden vernietigd wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW wordt vereist, omdat in strijd met de statuten geen voorafgaand overleg met de directie heeft plaatsgevonden en aan X Holding niet de redenen van het ontslag vooraf zijn meegedeeld. Naar het oordeel van het hof kon het besluit van 18 mei 2012 niet bij nader besluit worden bevestigd aangezien er sprake is van vernietigbaarheid op grond van artikel 2:15 lid 1, aanhef en onder b BW en bevestiging bij een nader besluit als bedoeld in artikel 2:15 lid 6 BW dan niet mogelijk is. Voor zover het besluit van 4 juni 2012 een dergelijke bevestiging inhoudt, ontbeert het rechtsgevolg. Van nietigheid van dit besluit is echter geen sprake aangezien dit besluit mede inhoudt dat, voor zover nog nodig, opnieuw wordt besloten tot het ontslag van X Holding en tot de opzegging van de managementovereenkomst. Naar het oordeel van het hof moet het X Holding op grond van de notulen van de op 18 mei 2012 gehouden bestuursvergadering (die zij in de persoon van X ook zelf had bijgewoond) en de afzonderlijke oproepingsbrief redelijkerwijs duidelijk zijn geweest dat op de algemene vergadering van 4 juni 2012 het agendapunt ‘ontslag van X Holding als bestuurder en opzegging van de managementovereenkomst’ opnieuw aan de orde zou worden gesteld. Ook de redenen voor het ontslag moeten X na het overleg in de bestuursvergadering van 18 mei 2012 voldoende duidelijk zijn geweest. X Holding heeft de algemene vergadering van 4 juni 2012 bijgewoond en heeft haar raadgevende stem als bestuurder kunnen uitoefenen. Een grond voor vernietiging van het in die vergadering genomen besluit tot ontslag als bestuurder en tot opzegging van de managementovereenkomst doet zich niet voor. De primaire vordering onder b van X Holding zal worden afgewezen.

De samenval van rechtsbetrekkingen (aandeelhouderschap, managementovereenkomst en opdrachtovereenkomst) en samenloop van belangen brengt mee dat een (meerderheids)besluit van de overige partners tot ontslag van X Holding als statutair directeur en tot opzegging van de managementovereenkomst met X Holding automatisch ook tot gevolg heeft dat X zijn financiële belang in en zijn zeggenschap over de onderneming kwijt raakt. Onder deze omstandigheden komt het bij de beoordeling van de redelijkheid van de opzegging van de managementovereenkomst (een duurovereenkomst) niet alleen aan op de vraag of de in acht genomen opzegtermijn aanvaardbaar is met het oog op het verlies van de inkomsten uit die overeenkomst maar ook met het oog op het daarmee onlosmakelijk verbonden verlies van zijn financiële belang in en zeggenschap over Y en over de door Y uitgeoefende onderneming. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de posities en rollen als opdrachtnemer en directeur respectievelijk aandeelhouder in Y tezamen bezien (als som der delen) een meerwaarde hebben ten opzichte van de afzonderlijke rollen en posities, hetgeen tot uitdrukking komt in de aanduiding van deze gezamenlijke rollen en posities met de term ‘partner’ en voorts in het aandeelhoudersbesluit van 28 februari 2012. Onder deze omstandigheden kan zich de situatie voordoen dat – in geval van een opzegging waaraan geen zwaarwegende grond ten grondslag is gelegd – een op zich genomen niet onredelijke opzegtermijn van de managementovereenkomst van zes maanden tezamen met een in overeenstemming met de aanbiedingsregeling bepaalde prijs voor de aandelen toch onvoldoende compensatie vormt voor de verdere gevolgen van deze opzegging bestaande in het verlies van de positie van ‘partner’ en de daaraan verbonden zeggenschap over en mede-eigendom van de onderneming. Rekening houdende met alle omstandigheden van het geval acht het hof naast de over de opzegtermijn (dus tot 1 januari 2013) betaalde of nog uit te betalen managementvergoeding een schadevergoeding gelijk aan de managementvergoeding over één jaar passend, te weten een bedrag van € 216.000.