Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/V&D
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 18 november 2014
ECLI:NL:GHAMS:2014:4802

werkneemster/V&D

Tewerkstelling van ‘verkoopmedewerker’ van klantenservice naar herenmode is geen wijziging van arbeidsvoorwaarden. Goed werkgeverschap evenmin geschonden nu rekening is gehouden met de fysieke beperkingen van werkneemster.

Werkneemster is op 13 oktober 1992 in dienst getreden van een rechtsvoorganger van V&D in de functie van ‘verkoopmedewerker’. Zij is sindsdien onafgebroken in dienst gebleven van die rechtsvoorganger en, aansluitend, van V&D. Vanaf haar indiensttreding is zij werkzaam in het warenhuis van V&D dat is gelegen in het centrum van ’s-Gravenhage. Werkneemster heeft op enig moment gezondheidsproblemen gekregen die haar feitelijk beperk(t)en in haar mogelijkheden om werkzaamheden staand of lopend te verrichten. Naar aanleiding hiervan heeft V&D werkneemster, met haar instemming, vanaf een datum in september 2005 tewerkgesteld op de afdeling klantenservice van het hierboven genoemde warenhuis. Op die afdeling kon zij zittend werkzaam zijn. In 2011 heeft in het betrokken warenhuis een verbouwing plaatsgevonden, waarbij zowel de fysieke inrichting van de afdeling klantenservice als de bedrijfsmatige opzet van de dienstverlening aan klanten door op die afdeling werkzame personen is gewijzigd. In het kader van deze wijzigingen heeft V&D de mogelijkheid om op de genoemde afdeling zittend werkzaamheden te verrichten, laten vervallen. Werkneemster kreeg hierdoor ter plekke geen zitmogelijkheid meer. Zij is vervolgens vanaf begin 2012, tegen haar zin, tewerkgesteld op de afdeling herenmode. Daar is voor haar achter een kassa een stoel met bijbehorende voetensteun geplaatst en rekent zij, onder meer, door klanten van V&D gekochte kleding af. Werkneemster verzoekt V&D haar opnieuw te werk te stellen op de afdeling klantenservice en haar daar een zitmogelijkheid te bieden.

Het hof oordeelt als volgt. Anders dan werkneemster meent, is zij niet aangesteld als ‘medewerker klantenservice’, maar als verkoopmedewerker (B). Er is in die zin geen sprake van een functiewijziging. Haar tewerkstelling op de afdeling herenmode vanaf begin 2012 kan daarom niet worden beschouwd als een eenzijdige, door V&D opgelegde wijziging van de toepasselijke arbeidsvoorwaarden. Voorop staat voorts dat V&D in beginsel bevoegd is werkneemster te instrueren omtrent de door haar op grond van de bestaande overeenkomst (als ‘verkoopadviseur B’) te verrichten werkzaamheden, met dien verstande dat V&D, naar tussen partijen niet in geschil is, als goed werkgever verplicht is bij het opdragen van werkzaamheden aan werkneemster rekening te houden met haar beperkte mogelijkheden om staand of lopend werkzaam te zijn. Door werkneemster te werk te stellen op de afdeling herenmode en daar voor haar een stoel met bijbehorende voetensteun te plaatsen, als gevolg waarvan zij haar werkzaamheden goeddeels zittend kan verrichten, is V&D die verplichting afdoende nagekomen. Dat werkneemster het werk op de afdeling herenmode als ‘een stap terug’ ervaart en daaraan minder bevrediging ontleent dan voorheen, maakt dit niet anders. Voor het oordeel dat V&D de genoemde verplichting afdoende is nagekomen, is mede van betekenis dat zij aan werkneemster heeft voorgesteld voortaan werkzaam te zijn op de afdeling klantenservice van een ander, in de nabijheid van ’s-Gravenhage gelegen warenhuis van V&D, waar op die afdeling wel een zitmogelijkheid bestaat, en dat werkneemster dit op zichzelf redelijke voorstel heeft afgewezen. Ten slotte is van belang dat ook als wel zou worden aangenomen dat werkneemsters tewerkstelling op de afdeling herenmode een eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden inhoudt, V&D hiertoe in de genoemde gewijzigde omstandigheden als goed werkgever aanleiding heeft kunnen vinden en dat werkneemsters tewerkstelling op die afdeling op de hiervoor beschreven gronden, waarbij de omstandigheden van het geval en de wederzijdse belangen mede in aanmerking zijn genomen, in redelijkheid van haar kan worden gevergd.