Rechtspraak
Rechtbank Gelderland (Locatie Zutphen), 27 augustus 2014
ECLI:NL:RBGEL:2014:8076
Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten/A c.s.
A houdt zich bezig met de uitoefening van een uitzendbureau, detachering, outplacement, payrollen en re-integratie, werving en selectie, testen, arbomanagement, mediation, personeels- en organisatieadvies en reorganisatie- en ontslagzaken. B is de enig aandeelhouder en bestuurder van A. De CAO voor Uitzendkrachten (hierna: CAO-U) en CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche (hierna: CAO-SF) zijn gedurende bepaalde perioden algemeen verbindend verklaard. De SNCU is in 2004 door werknemersorganisaties en de werkgeversorganisatie in de uitzendbranche opgericht en heeft kort gezegd als doel het geven van voorlichting en informatie en het bevorderen van en toezien op een correcte naleving van de CAO-U en de CAO-SF. Het bedrijf van A valt onder de werkingssfeer van de CAO-U en de CAO-SF. SNCU vordert A te veroordelen tot naleving van de CAO-U en de CAO-SF. Hiertoe wordt het volgende aangevoerd. Omdat het bedrijf van A onder de werkingssfeer van de CAO-U en de CAO-SF valt, is A gehouden de CAO-U en de CAO-SF na te leven. Ondanks te zijn aangemaand, is A daartoe niet overgegaan en zij volhardt in het niet-naleven van de cao’s. Voorts is A ondanks aanmaningen niet overgegaan tot betaling van de forfaitaire schadevergoeding die zij verschuldigd is geworden.
De kantonrechter oordeelt als volgt. De toepasselijkheid van de CAO-U en de CAO-SF is niet in geschil. Evenmin staat dan ook ter discussie dat A genoemde cao’s moet naleven en medewerking moet verlenen aan onderzoek door de CNCU (een commissie van SNCU). A erkent, althans betwist niet voldoende gemotiveerd, dat zij, ondanks daartoe herhaaldelijk door de SNCU te zijn verzocht en zelfs in gebreke te zijn gesteld, geen contact heeft opgenomen met Providius om een afspraak te maken en dat het onderzoek door Providius nog steeds niet heeft plaatsgevonden. Reeds daarom zal worden geoordeeld dat A niet de volledige en voortvarende medewerking aan het onderzoek door de SNCU heeft verleend, waartoe zij op grond van de cao’s wel gehouden was. Dat A het onderzoek niet opportuun achtte, geen back-up van haar administratieve gegevens had, haar post niet tijdig kon lezen, bedrijfseconomisch slechte tijden doormaakte of haar prioriteiten elders had liggen, liggen in haar risicosfeer en kunnen niet aan de SNCU worden tegengeworpen.
Ten aanzien van de schadevergoeding wordt overwogen dat de SNCU niet nader onderbouwt hoe zij (rekening houdend met het schadevergoedingsbeleid voor art. 6 lid 2 van Reglement II) tot een schade van € 100.000 is gekomen. De exacte aard, omvang en duur van de niet-naleving van de cao’s door A is nog niet duidelijk. A wordt thans ‘slechts’ concreet verweten dat zij geen contact met Providius heeft opgenomen om een afspraak te maken en zo niet de voortvarende medewerking heeft verleend waartoe zij op grond van de cao’s gehouden was. Ook is van belang dat A heeft verklaard volledig te zullen meewerken aan een onderzoek door Providius als dat alsnog gehouden wordt. Ten slotte weegt ook mee dat, hoewel dit A niet ontsloeg van haar verplichtingen uit de cao’s, de SNCU diverse keren lange stiltes heeft laten vallen tussen haar correspondentie naar A. Ten slotte wordt meegewogen dat het onbetwist bedrijfseconomisch slecht ging met A en een schadevergoeding van € 100.000 niet in verhouding staat tot de omzet van A in 2008, 2009 en 2010. De schadevergoeding wordt naar redelijkheid vastgesteld op € 5.000. De vordering op B en X als (indirecte) bestuurders van A uit hoofde van onrechtmatige daad slaagt. De vordering tot schadevergoeding zal daarom jegens X en B eveneens worden toegewezen voor een bedrag van € 5.000.