Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 20 januari 2015
ECLI:NL:GHSHE:2015:132
werknemer/Climate4U c.s.
Werknemer heeft van 1 oktober 2010 tot en met 31 december 2012 met behoud van zijn WIA-uitkering ingevolge een door het UWV WERKbedrijf geregelde proefplaatsing als fulltime monteur in dienst van Climate4U gewerkt. Met ingang van 1 januari 2013 zijn partijen een arbeidsovereenkomst aangegaan. Op 1 februari 2013 heeft er tussen partijen een gesprek plaatsgevonden, waarin Climate4u c.s. heeft aangegeven geen verbetering te hebben gezien in het functioneren van werknemer. Volgens werknemer is hij tijdens dit gesprek ontslagen; volgens Climate4U zijn partijen met wederzijds goedvinden uit elkaar gegaan. Climate4U heeft werknemer vervolgens weer gesommeerd te komen werken. Werknemer stelde zich op het standpunt dat onregelmatig was opgezegd en vorderde gefixeerde schadevergoeding. Climate4U heeft werknemer vervolgens op staande voet ontslagen omdat hij niet meer op het werk verscheen. De kantonrechter oordeelde dat partijen wel degelijk op 1 februari 2013 met wederzijds goedvinden uit elkaar zijn gegaan en dat op werknemer de bewijslast rust dat sprake zou zijn geweest van een opzegging door Climate4U.
Het hof oordeelt als volgt. De vraag die zich in deze procedure voordoet is of Climate4U c.s. op 1 februari 2013 de arbeidsovereenkomst tussen partijen onregelmatig heeft opgezegd. Overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op werknemer de last om dit te bewijzen. Werknemer beroept zich immers op de rechtsgevolgen van de door hem gestelde feiten. Climate4U c.s. betwist de grondslag van de vordering door te stellen dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd. Dit is naar het oordeel van het hof geen zelfstandig verweer (vgl. HR 21 december 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC0091). Werknemer verwijst weliswaar nog naar vaste jurisprudentie waaruit zou blijken dat de bewijslast van de ‘beëindiging met wederzijdse toestemming’ op de werkgever rust, maar die ziet op de situatie dat een werknemer de vordering baseert op het voortduren van de overeenkomst, hetgeen in het onderhavige geval juist niet aan de orde is. Nu werknemer onvoldoende specifieke bewijs aanbiedt, wordt van nadere bewijslevering afgezien en de vordering van werknemer afgewezen.