Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 2 februari 2015
ECLI:NL:RBMNE:2015:553
werknemer/ASR Nederland N.V.
Werknemer is van 1 januari 2002 tot 1 april 2012, aanvankelijk als senior stafmedewerker Exploitatie en later als IT-architect, in dienst geweest van (een rechtsvoorgangster van) ASR. Sinds indiensttreding werd aan werknemer maandelijks een bonus uitgekeerd. De op de arbeidsovereenkomst van toepassing zijnde personeelsgids van (de rechtsvoorganger van) ASR kent een eenzijdig wijzigingsbeding. In de personeelsgids is een hypotheekrentekortingsregeling opgenomen. Werknemer heeft in 2002 een huis gekocht, een hypotheek afgesloten bij ASR en een personeelskorting gekregen op de hypotheekrente. In 2010 heeft ASR het besluit ‘Wijziging personeelsvoordeel op bancaire producten’ genomen. Werknemer is in januari 2010 wegens gezondheidsklachten uitgevallen. De arbeidsovereenkomst is tegen 1 april 2012 opgezegd. Per 1 januari 2015 heeft ASR de hypotheekrentekortingsregeling doen vervallen. In deze procedure staan twee vragen centraal. De eerst vraag is of werknemer aanspraak heeft op de vakantietoeslag over de overeengekomen bonus en of die bonus dient te worden betrokken bij het salaris waarover de eindejaarsuitkering moest worden berekend. De tweede vraag is of ASR gerechtigd is eenzijdig de hypotheekrentekortingsregeling te wijzigen.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Voor de beantwoording van de vraag of de overeengekomen bonus bij de bepaling van de hoogte van de vakantietoeslag en de eindejaarsuitkering in enig kalenderjaar moet worden betrokken, is doorslaggevend of die bonus geacht moet worden mede te zijn begrepen in het ‘vaste salaris’, als bedoeld in de personeelsgids. Geoordeeld wordt dat dit het geval is. Vaststaat dat werknemer de overstap van IBM naar ASR alleen wilde maken indien hij er in inkomen niet op achteruit zou gaan. Omdat dit binnen de indertijd door ASR gehanteerde salarisschaal niet was te verwezenlijken, zijn partijen een jaarlijkse ‘vaste bonus’ van fl. 27.500 bruto overeengekomen. Passend bij de strekking van die bonus, te kunnen voorzien in het levensonderhoud, is deze steeds per maand aan werknemer uitbetaald. Waar de in de personeelsgids van het ‘vaste salaris’ uitgesloten bestanddelen blijkens de bewoordingen van de definitiebepaling zien op ‘variabele inkomensbestanddelen’ kan de overeengekomen vaste bonus daaronder niet worden begrepen. Deze bonus valt derhalve onder het vaste salaris van werknemer, waarover vakantietoeslag verschuldigd was en die moest worden betrokken in de berekening van de eindejaarsuitkering. ASR wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 12.229,32 bruto.
Ten aanzien van de eenzijdige wijziging van de hypotheekrentekortingsregeling wordt als volgt geoordeeld. Het enkele feit dat ASR de voorgenomen wijziging conform het medezeggenschapsconvenant aan de OR heeft voorgelegd, brengt niet mee dat ASR tot eenzijdige wijzing mocht overgaan. Daarvoor dient te worden getoetst aan de norm van artikel 7:613 BW. Niet weersproken is dat de economische en financiële crisis de bank- en verzekeringsbranche vanaf 2008 zwaar heeft getroffen en dat ASR in 2009/2010 genoodzaakt was kostenbesparende maatregelen te nemen. Uit de verklaring van de directeur P&O blijkt dat in de periode van 1 juli 2009 tot 1 juli 2010 al een structurele kostenbesparing van € 100 miljoen was gerealiseerd. De noodzaak voor een verdere kostenbesparing is door ASR onvoldoende onderbouwd. Met name heeft ASR geen inzicht gegeven in de bedrijfsresultaten over de jaren 2009 en 2010, in de omzetontwikkeling of in de gehanteerde kosten/omzet-ratio. ASR heeft in dit kader nog aangevoerd dat bij de weging van haar bedrijfsbelang bij de per 1 juli 2010 doorgevoerde wijzigingen het gehele, samenhangende pakket aan bezuinigingsmaatregelen in aanmerking dient te worden genomen. Dit kan haar niet baten, omdat ASR evenmin cijfermatig heeft onderbouwd hoe groot de verwachte besparing van dat hele pakket was en hoe die besparing zich verhield tot de totale kosten. Tegenover het aldus sterk te relativeren bedrijfsbelang van ASR staat het belang van werknemer bij het behoud van de hem op grond van de oude regeling toegekende hypotheekrentekorting. De door werknemer becijferde schade bij het vervallen van de rentekorting gedurende de looptijd van de hypotheek bedraagt € 19.000. ASR heeft onvoldoende rekening gehouden met de negatieve consequenties die de wijziging van de hypotheekrentekortingsregeling voor werknemer heeft, zodat het beroep op het eenzijdig wijzigingsbeding faalt. Het beroep van ASR op artikel 7:611 BW stuit reeds af op het feit dat ASR aan werknemer geen voorstel tot wijziging van de hypotheekrentekortingsregeling heeft gedaan. Ook het beroep van ASR op artikel 6:248 lid 2 BW slaagt niet, omdat daarvoor geen andere feiten of omstandigheden zijn aangevoerd dan die welke ASR in het kader van de toetsing aan de maatstaf van artikel 7:613 BW heeft gesteld.