Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 3 maart 2015
ECLI:NL:GHSHE:2015:696
werknemer/Vleesveredeling BV
Werknemer is sinds 2005 als uitbener in dienst van Vleesveredeling BV. Werknemer heeft zich in januari ziek gemeld wegens klachten aan de lies. In oktober 2012 heeft de bedrijfsarts werknemer geschikt geacht voor zittend werk. Werknemer heeft een paar dagen gewerkt en is toen weer uitgevallen. De bedrijfsarts achtte hem evenwel nog steeds in staat de zittende arbeid te verrichten. Op oproepen van de werkgever heeft werknemer geen gehoor gegeven, waarna werkgever werknemer op staande voet heeft ontslagen.
Het hof oordeelt als volgt. Volgens de memorie van toelichting van de Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte (Kamerstukken II 1995/96, 24439, 3, p. 60) is de sanctie op overtreding van de voorschriften van het derde lid van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek, dat de werknemer zijn recht op loondoorbetaling verliest. Deze sanctie is voldoende afschrikwekkend om te waarborgen dat de werknemer zijn eigen re-integratie serieus oppakt. Verdergaande sancties zijn niet nodig. In het bijzonder laat het wetsvoorstel niet toe dat de werkgever de werknemer die andere passende arbeid dan de bedongen arbeid weigert, op staande voet ontslaat. Volgens de memorie van toelichting bij de Wet verbetering poortwachter (Kamerstukken I 2001/02, 27678, 37a p. 31) ligt het gegeven het instrumentarium dat de werkgever ter beschikking staat – en dan met name de mogelijkheid tot inhouding van het loon – en de materie die het hier betreft (wel/niet passende arbeid), niet erg voor de hand dat een werkgever het dienstverband met een werknemer rechtsgeldig onverwijld kan opzeggen als deze bij herhaling weigert in te gaan op een opdracht elders in het bedrijf of bij een andere werkgever lager gekwalificeerd werk te verrichten. Door de mogelijkheid tot inhouding van het loon, is er voor de werkgever geen dringende reden om in een situatie als deze het dienstverband onverwijld op te zeggen. Hij lijdt in dat opzicht geen schade en kan zich – als hij het dienstverband wil beëindigen – wenden tot de RDA, die dan (op advies van het UWV) ook een oordeel kan uitspreken over de vraag of de aangeboden arbeid inderdaad passend is. Tussen partijen staat vast dat Vleesveredeling werknemer tot driemaal toe heeft opgeroepen om op het werk te verschijnen voor het verrichten van passend (zittend) werk, dat zij weliswaar heeft gedreigd met een loonstop maar dat zij die niet heeft doorgevoerd en dat zij in plaats daarvan dadelijk heeft gegrepen naar de meest vérstrekkende maatregel, te weten ontslag op staande voet. Mede gelet op de hiervoor aangehaalde parlementaire geschiedenis rechtvaardigen de enkele, aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde weigeringen van werknemer, die op dat moment nog steeds arbeidsongeschikt was voor de bedongen arbeid van uitbener, om de door Vleesveredeling aangeboden passende (zittende) arbeid te verrichten niet het gegeven ontslag op staande voet en was de (door Vleesveredeling wel aangekondigde maar niet doorgevoerde) loonstop de aangewezen weg om werknemer ertoe te bewegen zijn re-integratieverplichtingen na te komen. Feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel leiden zijn niet gesteld. Het oordeel van het hof luidt dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig en dus nietig is. Dit neemt niet weg dat het niet verrichten van de arbeid voor (een deel voor) rekening van werknemer komt, doordat hij – ondanks daartoe uitgenodigd door werkgever – niet wenste in te gaan op het alsnog toelaten tot de werkzaamheden. Dit komt op grond van artikel 7:628 BW voor zijn rekening en risico.