Naar boven ↑

Rechtspraak

FNV Bondgenoten c.s./Lyondell Chemie Nederland B.V.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 6 februari 2015
ECLI:NL:RBROT:2015:932

FNV Bondgenoten c.s./Lyondell Chemie Nederland B.V.

Protocol Arbeidsvoorwaardenoverleg Lyondell geldt voor onbepaalde tijd. Doorvoeren salarisverhogingen conform protocol is gelet op financiële positie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.

De ondernemingsraad (hierna: OR) voor de vestiging van Lyondell op de Maasvlakte/Botlekgebied, is in februari 2007 het Protocol Arbeidsvoorwaardenoverleg overeengekomen (hierna: het protocol). Het protocol gold voor alle werknemers werkzaam in het Botlekgebied, die vertegenwoordigd werden door de OR. In het protocol is overeengekomen dat aan het begin van de looptijd van de arbeidsvoorwaardenovereenkomst een voorschot wordt vastgesteld gebaseerd op de verwachte en reeds toegekende stijging van de lonen bij de areabedrijven (de referentiebedrijven). Aan het einde van de periode wordt de werkelijke loonstijging van de areabedrijven gemeten en worden de verschillen verrekend in het voorschot van de volgende periode. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag, of het protocol geëindigd is per 31 maart 2008 (standpunt Lyondell) dan wel voor onbepaalde tijd geldt en dient te leiden tot loonsverhogingen in de jaren 2009 en 2010 (standpunt eisers: FNV, CNV en 43 werknemers).

De kantonrechter oordeelt als volgt. Lyondell heeft ten eerste aangevoerd dat eisers niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard op grond van het navolgende. De partijen bij het protocol, Lyondell en de OR, hebben een dispuut gehad over de uitleg van het protocol. De OR heeft in dit kader twee procedures tegen Lyondell aangespannen. Dat de OR zich kennelijk heeft neergelegd bij het oordeel in kort geding en de bodemprocedure heeft ingetrokken, leidt, anders dan Lyondell stelt, nog niet tot de conclusie dat ‘de uitleg van het protocol tussen Lyondell en de OR vast staat’. Dit geldt temeer daar slechts sprake was van een voorlopig oordeel in kort geding. Ook indien de uitleg van het protocol tussen de OR en Lyondell wel vast zou staan, leidt dit nog niet tot de conclusie dat de werknemers geen recht hebben om daarover in een bodemprocedure als de onderhavige alsnog een oordeel te vragen. De bonden zijn wel ontvankelijk op grond van het bepaalde in artikel 3:305a BW. Er is wel degelijk sprake van een ‘eigen belang’ in de zin van artikel 3:305a lid 1 BW, zoals blijkt uit de statuten van zowel FNV Bondgenoten (art. 4 en 6) als ook van CNV (art. 4). Van misbruik van procesrecht is geen sprake.

Het meest verstrekkende – inhoudelijke – verweer dat Lyondell heeft gevoerd tegen de vorderingen van de eisers is dat het protocol een integraal onderdeel is van de ‘tweejarige overeenkomst arbeidsvoorwaarden 2006 – 2008’, dat het protocol voor bepaalde tijd is aangegaan en is geëindigd op de datum waarop de tweejarige overeenkomst arbeidsvoorwaarden is geëindigd, derhalve per 31 maart 2008. Op grond van een taalkundige uitleg van het protocol en de Haviltex-norm wordt geoordeeld dat het protocol niet slechts voor bepaalde tijd van 1 april 2007 tot 31 maart 2008 is overeengekomen, maar voor onbepaalde tijd. Lyondell heeft geen stukken in het geding gebracht die kunnen leiden tot de conclusie dat partijen van elkaar mochten verwachten dat het protocol slechts voor bepaalde tijd was aangegaan. Het niet doorvoeren van de salarisverhogingen ten aanzien van de werknemers kan worden aangemerkt als een eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden van de werknemers van Lyondell. Lyondell heeft voor wat betreft de jaren 2009 en 2010 een beroep gedaan op zwaarwichtige redenen, onvoorziene omstandigheden en de redelijkheid en billijkheid om de arbeidsvoorwaarden eenzijdig te wijzigen. Niet gebleken is dat een eenzijdig wijzigingsbeding is overeengekomen. Geoordeeld wordt dat het in de gegeven omstandigheden inderdaad naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om Lyondell aan (de salarisverhogingen die voortvloeien uit) het protocol te houden, gelet op de bijzondere financiële omstandigheden waarop Lyondell een beroep heeft gedaan. Eisers hebben in hun reactie op die omstandigheden met name aangevoerd dat de financiële positie van Lyondell Nederland niet dermate slecht was, dat dit leidt tot de conclusie dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6:248 lid 2 BW. Daarbij gaan eisers echter voorbij aan het gegeven dat de Nederlandse vestigingen van Lyondell onderdeel zijn van de Lyondell groep, waarvan Lyondell onweersproken heeft gesteld dat die in 2009 onder de zogenaamde ‘Chapter 11-wetgeving’ viel en op de rand van faillissement stond, met een netto schuld van USD 24 miljard. Daarbij komt dat eisers niet hebben weersproken dat bij Lyondell in Nederland eind 2008 sprake was van een omzetdaling van meer dan 40%, een personeelsreductie van ten minste 15% heeft plaatsgevonden en een tijdelijke sluiting van de fabriek op de Maasvlakte. In deze omstandigheden is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om Lyondell voor de jaren 2009 en 2010 aan het protocol te houden.