Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 31 maart 2015
ECLI:NL:GHSHE:2015:1106
werknemer/mr. J. van Oijen q.q. Aska Global
Op 31 maart 2011 is op bedrijfspapier van Aska een onderhandse akte ondertekend onder het hoofd ‘ARBEIDSOVEREENKOMST’. Deze akte vermeldt als partijen Aska Global B.V. (als werkgeefster), vertegenwoordigd door de directeur van Aska Global, en werknemer. Per 1 mei 2011 is werknemer werkzaamheden gaan verrichten voor Aska. Deze overeenkomst vermeldt een overeengekomen brutoloon van € 4.450 per maand exclusief 8% vakantietoeslag. Met ingang van september 2011 heeft werknemer geen loon meer ontvangen. Wanneer werknemer Aska aanspreekt op betaling, ontstaat een discussie tussen werknemer en Aska over de vraag of tussen hen (nog) wel een arbeidsovereenkomst bestaat. Volgens Aska hadden partijen afgesproken dat indien er geen opdrachten bij Aska zouden binnenkomen, de arbeidsovereenkomst zou vervallen. Werknemer is even gedetacheerd geweest, maar van een arbeidsovereenkomst is geen sprake, aldus Aska. Omdat loonbetalingen uitbleven, heeft werknemer op 10 februari 2012 bij de Rechtbank Breda een verzoek ingediend strekkende tot faillietverklaring van Aska. Op dat moment was ter zake het loon over de periode van september 2011 tot en met januari 2012 niet meer voldaan dan een contante betaling van € 6.500 door de directeur van Aska Global. Nadat de faillietverklaring in hoger beroep alsnog is vernietigd, heeft werknemer de opzegging door de curator vernietigd met een beroep op artikel 13a Fw gevolgd door een loonvordering. Aska is vervolgens opnieuw in staat van faillissement verklaard. Inmiddels stelt werknemer zich op het standpunt dat hij € 48.950 aan loon te vorderen heeft. De kantonrechter die over de loonvordering moet oordelen, is dezelfde rechter die destijds als voorzieningenrechter optrad tussen partijen. Volgens werknemer is daarmee sprake van ‘partijdigheid’. Voorts klaagt werknemer in hoger beroep dat de loonvordering geheel onder de schorsing van de faillissementsprocedure is geschaard.
Het hof oordeelt als volgt. Grief I richt zich niet tegen de inhoud van het bestreden vonnis, maar stelt de vraag aan de orde of het bepaalde in artikel 6 lid 1 EVRM zich verzet tegen de behandeling van een bodemprocedure door dezelfde rechter die over het in die procedure aan de orde zijnde geschil als voorzieningenrechter al een oordeel heeft gegeven. Het hof is van oordeel dat, bijzondere omstandigheden daargelaten, in het algemeen uit artikel 6 lid 1 EVRM niet voortvloeit dat de rechter die als voorzieningenrechter heeft geoordeeld zich van de behandeling van de bodemprocedure zou moeten onthouden.
Met betrekking tot de schorsende werking van de faillissementsprocedure, oordeelt het hof aldus. Na het uitspreken van het faillissement van 8 januari 2013 heeft de curator de arbeidsovereenkomst met werknemer opgezegd tegen 1 maart 2013. Als gevolg van die opzegging is de loonaanspraak van werknemer opgeknipt in een deel tot de datum van het faillissement, dat ter verificatie ingediend kan worden bij de curator, en een deel waarvan de verschuldigdheid na de faillietverklaring is ontstaan en dat als boedelschuld kan worden aangemerkt.