Rechtspraak
Rechtbank Noord-Nederland, 22 april 2015
ECLI:NL:RBNNE:2015:1960
werknemer/Stichting Pensioenfonds PostNL
Werknemer is in 1998 in dienst getreden van (de rechtsvoorganger van) TNT. Werknemer is op basis van zijn dienstverband met TNT aanspraken en rechten op pensioen gaan verwerven jegens PF PostNL. Sinds 2000 heeft werknemer een Wajong-uitkering. De Wajong-uitkering is per 1 april 2005 ingetrokken omdat werknemer per die datum minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Werknemer is op 9 december 2008 arbeidsongeschikt geraakt. De arbeidsovereenkomst met TNT is na twee jaar aaneengesloten arbeidsongeschiktheid met ingang van 9 december 2010 met wederzijds goedvinden geëindigd. Met ingang van 6 januari 2010 is werknemer een Wajong-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Bij brief van 10 juni 2011 heeft PF PostNL werknemer medegedeeld dat zijn deelname aan de pensioenregeling per 8 december 2010 wordt beëindigd. Werknemer vordert voor recht te verklaren dat hem volledige premievrije voortzetting van zijn pensioen toekomt op basis van de mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100% en wel onafgebroken vanaf 9 december 2010.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Partijen zijn het er op zich over eens dat werknemer op grond van de regeling in artikel 11 van het Pensioenreglement geen aanspraak heeft op premievrije voortzetting van de pensioenopbouw nu hij geen tijdens de deelneming ingegane WIA-uitkering heeft maar aanspraak heeft op een, herleefde, Wajong-uitkering. Werknemer stelt zich allereerst op het standpunt dat het bestuur van PF PostNL toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule en voorts dat er sprake is van een verboden onderscheid. PF PostNL heeft aangegeven dat er geen sprake is van een onvoorziene situatie (premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid is bewust alleen voor de tijdens de deelneming ingegane WIA-uitkering geregeld) en voorts dat er ook geen aanleiding was om gebruik te maken van de discretionaire bevoegdheid. De kantonrechter is op grond van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht niet tot de conclusie gekomen dat PF PostNL in redelijkheid er niet toe heeft kunnen komen om geen toepassing te geven aan de hardheidsclausule.
Overwogen wordt dat pensioenvoorwaarden zijn aan te merken als arbeidsvoorwaarden. PF PostNL is een, individuele, pensioenverzekeraar die zich dient te houden aan de normen van de WGBH/CZ en is in die zin aan te merken als normadressaat in de zin van de wet. Met het stellen van de eis van ‘een tijdens de deelneming ingegane WIA-uitkering’ wordt bij de arbeidsvoorwaarden niet een direct onderscheid gemaakt op grond van handicap of chronische ziekte. Een jonggehandicapte kan bij de uitvoering van werkzaamheden arbeidsongeschikt worden en kan, indien aan de daarvoor geldende voorwaarden wordt voldaan, op zich ook in aanmerking komen voor een uitkering ingevolge de WIA. Er zou dan in het kader van een deelneming bij een pensioenfonds als dat van PF PostNL, aanspraak bestaan op premievrije voortzetting van de deelneming. Dit betekent dat voor die aanspraak niet zozeer bepalend is het antwoord op de vraag of er sprake is van een handicap of chronische ziekte maar meer wanneer welk soort uitkering is toegekend. Ook van indirect onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte is niet gebleken. Zou wel sprake zijn van een indirect onderscheid, dan wordt ten overvloede nog het volgende overwogen. PF PostNL heeft gesteld dat met de regeling inkomensbescherming van arbeidsongeschikte werknemers wordt beoogd, in het bijzonder wanneer zij overstappen naar een andere werkgever. Dat doel voorziet volgens haar in een reële behoefte. Gelet op door PF PostNL naar voren gebrachte toelichting omtrent de reden van de beperking tot een van een tijdens de deelneming ingegane WIA-uitkering mede in relatie tot de financiële middelen en de daarbij te maken keuzes, is indien al sprake zou zijn van indirect onderscheid, deze regeling aan te merken als een passend en noodzakelijk middel om een legitiem doel te bereiken (verwezen wordt naar het oordeel van de Commissie gelijke behandeling, zaaknummer 2011-187 van 9 december 2011, artikel 7:925 en naar R.M.J.M. de Greef, ‘Convenant in- en uitlooprisico arbeidsongeschiktheid per 1 januari 2014’, Tijdschrift voor Pensioenvraagstukken). De Wajong-uitkering van werknemer is herleefd nadat is vastgesteld dat de arbeidsongeschiktheid is voortgekomen uit dezelfde oorzaak als waarvoor hij eerder een uitkering heeft ontvangen. Het niet dekken van dat inlooprisico levert dan geen verboden onderscheid op in de zin van de WGBH/CZ.