Rechtspraak
Rechtbank Overijssel (Locatie Almelo), 18 augustus 2015
ECLI:NL:RBOVE:2015:3852
PM Hemar B.V./werknemer
Werknemer is sinds 1994 vennoot geweest van de v.o.f. Hemar. Begin 2013 is de v.o.f. Hemar gaan samenwerken met de PM Group in de vorm van een nieuwe vennootschap PM Hemar, die zich bezighoudt met spuit- en lakwerk. Werknemer is per 1 januari 2013 voor onbepaalde tijd in dienst getreden van PM Hemar in de functie van technisch directeur. In de arbeidsovereenkomst is een concurrentiebeding en een verbod op nevenwerkzaamheden opgenomen. Bij brief van 22 augustus 2014 is werknemer op staande voet ontslagen vanwege het door PM Hemar gestelde overtreden van het verbod op nevenwerkzaamheden. Bij brief van 21 november 2014 heeft PM Hemar werknemer voor de tweede keer op staande voet ontslagen, nadat zij naar zij stelt opnieuw heeft geconstateerd dat hij het verbod op nevenwerkzaamheden heeft overtreden. De door werknemer ingestelde loonvordering is in kort geding toegewezen. De arbeidsovereenkomst is voorwaardelijk ontbonden onder toekenning van een vergoeding van € 15.390. PM Hemar vordert werknemer te verbieden het overeengekomen beding van non-concurrentie te overtreden c.q. werknemer te gelasten zich te onthouden van overtreding van het overeengekomen concurrentiebeding.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. De vordering van PM Hemar strekkende tot naleving van het concurrentiebeding is voldoende spoedeisend voor behandeling in kort geding, nu PM Hemar er belang bij heeft dat aan het mogelijke overtreden door werknemer van het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding op korte termijn een halt wordt toegeroepen. Dat het beding mogelijk nog slechts korte tijd van kracht is doet daaraan niet af. De vordering tot betaling van een voorschot op verbeurde boete(s) uit hoofde van het nevenwerkzaamhedenbeding kan evenwel niet als voldoende spoedeisend worden aangemerkt. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat van PM Hemar als eisende partij mag worden verlangd dat naar behoren feiten en omstandigheden worden aangewezen die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed is geboden (vgl. Hof Leeuwarden 19 oktober 2005, JAR 2006/32). PM Hemar heeft het bestaan van een spoedeisend belang bij toewijzing van haar geldvordering in dit kort geding onvoldoende aannemelijk gemaakt. De enkele stelling dat het de vraag is of werknemer na afloop van een bodemprocedure de boetes wel kan betalen, en dat PM Hemar haar schade dan niet kan verhalen, is onvoldoende. De vordering om werknemer te verbieden het overeengekomen beding van non-concurrentie te overtreden wordt toegewezen. Dat het beding in de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is overeengekomen is niet in geschil. Het verweer van werknemer dat PM Hemar aan het beding geen rechten kan ontlenen omdat zij schadeplichtig is vanwege de wijze waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, wordt verworpen. Werknemer heeft immers na het ontslag op 22 augustus 2014 op staande voet wel per brief van 9 september 2014 de nietigheid ingeroepen, maar hij heeft niet binnen zes maanden een bodemprocedure gestart. Zoals ook ter zitting besproken heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank in een executiegeschil geoordeeld dat het daarom zeer aannemelijk is dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het eerste ontslag op staande voet rechtsgeldig is. In deze procedure is niets aangevoerd dat tot een andere conclusie leidt, zodat ook bij de beoordeling in dit kort geding ervan zal worden uitgegaan dat de arbeidsovereenkomst per 22 augustus 2014 door een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet is geëindigd. PM Hemar kan werknemer dus aan het beding houden tot een jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst.